Spreekrecht voor slachtoffers over straftoemeting?
27 september 2024
In een arrest van 10 september 2024 (P.24.0641.N) preciseerde het Hof van Cassatie dat geen enkele bepaling of algemeen rechtsbeginsel zich ertegen verzet dat de rechter ter verantwoording voor de keuze en de maat van de uitgesproken straffen mede verwijst naar de veronderstelde verwachtingen van slachtoffers en hun familie op het vlak van bestraffing (randnr. 5 van het arrest). Volgens het Hof kunnen die verwachtingen namelijk gekaderd worden in de doelstellingen van de straftoemeting. Die doelstellingen kunnen onder meer bestaan in het uiten van de maatschappelijke afkeuring ten aanzien van de overtreding van de strafwet, het bevorderen van het herstel van het maatschappelijk evenwicht en van het herstel van de door het misdrijf veroorzaakte schade, het bevorderen van de maatschappelijke rehabilitatie en re-integratie van de dader en de bescherming van de maatschappij (randnr. 4 van het arrest, zie ook art. 27 van het toekomstig Strafwetboek).
In het arrest dat aanleiding gaf tot de voorziening, motiveerden de appelrechters de straftoemeting voor de te beoordelen zedenfeiten onder meer door er op te wijzen dat het voor het slachtoffer en haar familie totaal onbegrijpelijk zou overkomen dat er geen effectieve bestraffing wordt opgelegd, vooral rekening gehouden met de lange duur tijdens dewelke de bewezen feiten plaatsvonden. De beslissing over de straftoemeting werd daarnaast nog gesteund op vele andere motieven. Op grond daarvan beslisten de appelrechters dat de in eerste aanleg opgelegde bestraffing correct en noodzakelijk was. In casu ging het dan om een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan twee jaar effectief en twee jaar met uitstel mits naleving van probatievoorwaarden.
Publiekrechtelijk karakter van het strafproces
Niettegenstaande de straf die de appelrechters oplegden, op zich zonder probleem gesteund kon worden op de overige aangehaalde motieven, opent de overweging over de verwachtingen van het slachtoffer wel de discussie over wat nu precies de rol van het slachtoffer is in het strafproces.
Op zich heeft het strafproces een publiekrechterlijk karakter. Het gaat namelijk om een conflict tussen een verdachte en de gemeenschap, waarbij een rechter moet oordelen over het al dan niet bewezen karakter van een aan de verdachte verweten inbreuk op een strafwet en over de gevolgen daarvan. Het publiekrechtelijk karakter van het strafrecht vertoont zich ook in de strafdoelen die het Hof van Cassatie opsomt. Daarin staat namelijk het maatschappelijk karakter ervan centraal. Het gaat daarin immers hoofdzakelijk om maatschappelijke afkeuring, maatschappelijk evenwicht en maatschappelijke rehabilitatie en re-integratie.
Dat staat er evenwel niet aan in de weg dat aan het slachtoffer bepaalde participatieve rechten worden toegekend. Zo kan het slachtoffer zich burgerlijke partij stellen en mee het gerechtelijk onderzoek sturen door bijkomend onderzoek te vragen, of elementen aanvoeren die de schuld van de beklaagde aantonen.
Het betrekken van het slachtoffer bij het debat over de straftoemeting is echter van een andere orde, omdat het de kern raakt van het publiekrechtelijk karakter van het strafproces.
Spreekrecht voor slachtoffers?
In sommige landen wordt aan het slachtoffer wel een formeel spreekrecht toegekend. Dat is bijvoorbeeld het geval in Nederland, waar slachtoffers van bepaalde ernstige misdrijven (of hun nabestaanden) gehoord kunnen worden over de gevolgen die het misdrijf heeft gehad (art. 51e Nederlands wetboek van strafvordering). Daarbij mag het slachtoffer evenwel niets zeggen over wat volgens hem of haar de gepaste sanctie zou zijn voor de feiten. Maar de inhoud van de verklaring kan volgens de Nederlandse Hoge Raad wel “enige betekenis” hebben bij de straftoemeting (HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR1149).
Eigenlijk gaat het dan om een zogenaamde victim impact statement, waarvan bijvoorbeeld ook in de Verenigde Staten gebruik mag worden gemaakt, zelfs in zaken die kunnen leiden tot de doodstraf (Payne v. Tennessee, 501 U.S. 808, 1991). Dergelijke statements blijken in de praktijk echter weinig tot geen impact te hebben op de beslissing over de strafmaat.
In België kan de rechter uiteraard kennis nemen van de informatie die de burgerlijke partij aanlevert en kan hij de burgerlijke partij ook horen ter terechtzitting. Toch is het recht om te spreken als procespartij niet helemaal hetzelfde als het louter afleggen van een verklaring als slachtoffer.
De vraag bij dit alles is dan wel welke waarde men moet toekennen aan datgene wat een slachtoffer komt verklaren.
In haar doctoraal proefschrift over de rol van het slachtoffer in het straf(proces)recht, kwam Stephanie Verhelst tot de conclusie dat aan uitspraken van slachtoffers best geen juridische gevolgen worden verleend (Antwerpen, Intersentia, 2013, nr. 647). Dat zou er immers toe leiden dat gelijke zaken op een andere wijze worden bestraft, omdat slachtoffers nu eenmaal op verschillende wijze reageren op het misdrijf. Dat werd recent nog aangetoond door de houding van een van de nabestaanden in de zaak Hans Van Themsche, weliswaar tijdens de fase van strafuitvoering. Verhelst wees er ook op dat de teleurstelling die het gevolg kan zijn van het feit dat de visie van het slachtoffer niet werd gevolgd, beperkt kan worden door slachtoffers op voorhand goed te informeren over de procedure.
Het arrest van 10 september 2024
Het argument dat rekening houden met de visie van het slachtoffer over de gepaste straf kan leiden tot ongelijkheid, toont aan dat de inhoud van het arrest van 10 september 2024 vragen kan oproepen.
Rekening houden met de verwachtingen bij het slachtoffer dat zich burgerlijke partij stelt zelf, introduceert een subjectief te beoordelen criterium. Dat is niet vergelijkbaar met een verwijzing naar de verwachtingen van slachtoffers in de samenleving in het algemeen, wat een objectief criterium inhoudt.
Alhoewel de overweging dat de rechter kan verwijzen naar de veronderstelde verwachtingen van slachtoffers en hun familie op het vlak van bestraffing gelezen kan worden als een verwijzing naar de verwachtingen van slachtoffers in het algemeen, blijkt uit het arrest dat het in casu ging om de verwachtingen bij de burgerlijke partij zelf. De appelrechters verwezen namelijk naar de verwachtingen voor het slachtoffer en haar familie.
Dat is wel degelijk een verschil. Rekening houden met de verwachtingen bij het slachtoffer dat zich burgerlijke partij stelt zelf, introduceert immers een subjectief te beoordelen criterium. Daarbij is het van belang te weten wat de (veronderstelde) verwachtingen over de straf zijn bij het concrete slachtoffer. Dat is niet vergelijkbaar met een verwijzing naar de verwachtingen van slachtoffers in de samenleving in het algemeen, wat een objectief criterium inhoudt.
Uit het voorgaande volgt dat het uitgangspunt van het Hof van Cassatie enige gelijkenis lijkt te vertonen met het standpunt van de Nederlandse Hoge Raad, namelijk dat de verklaring van het slachtoffer wel enige betekenis kan hebben bij de straftoemeting. Het verschil is wel dat er in Nederland een formeel spreekrecht voor slachtoffers bestaat, terwijl in België het slachtoffer inlichtingen verschaft tijdens het onderzoek of ter zitting.
De vraag is dan ook of de mogelijkheid om rekening te houden met de verwachtingen bij de burgerlijke partij op het vlak van bestraffing, nu plots betekent dat de burgerlijke partij zich zou mogen mengen in het debat daarover, of die verwachtingen zou mogen duiden in pleidooien. Dat lijkt in elk geval niet wenselijk. Of moet men uit het feit dat het Hof van Cassatie spreekt over veronderstelde verwachtingen, afleiden dat het slachtoffer daarover niets te zeggen heeft en de rechter die verwachtingen louter moet afleiden uit de aard van de feiten? Een dergelijke invulling lijkt nogal vreemd …