Spijtoptant
Wat is een spijtoptant?
Een spijtoptant is een verdachte die een deal sluit met het openbaar ministerie om in ruil voor het afleggen van onthullende verklaringen strafvermindering te bekomen.
In Nederland heeft men het over kroongetuigen, in Italië over pentiti.
De Belgische wettelijke regeling voor spijtoptanten is terug te vinden in de artikelen 216/1 tot en met 216/8 van het Wetboek van Strafvordering. Deze bepalingen zijn ondergebracht onder het hoofdstuk “toezeggingen in het kader van de strafvordering, de strafuitvoering of de hechtenis wegens het afleggen van een verklaring”.
Vertalingen
Repenti
Pentito
Verwante berichten en publicaties
- 15 november 2019Criminis - SnelnieuwsHet arrest in de zaak Adamčo t. Slowakije (EHRM 12 november 2019) is interessant omdat het Hof zich daarin onder meer uitspreekt over de gevolgen van het gebruik van een belastende verklaring afgelegd door een getuige die hiervoor als medebeklaagde zelf voordelen heeft genoten bij zijn eigen vervolging. Of eenvoudiger uitgedrukt: een spijtoptant.EHRM 12 november 2019, Adamčo t. Slowakije
- 13 november 2019PublicatiesDeze publicatie betreft het preadvies dat Joachim Meese schreef voor de jaarlijkse bijeenkomst van de Vereniging voor de vergelijkende studie van het recht van België en Nederland. Het bevat onder meer een kritische analyse van de Belgische wettelijke regeling inzake spijtoptanten.J. Meese, “Toezeggingen aan criminelen in ruil voor verklaringen in België”, in X., Vereniging voor de vergelijkende studie van het recht van België en Nederland. Preadviezen 2019, Den Haag, Boom Juridisch, 2019, 99-153.
- 22 november 2018Criminis - FocusartikelenSpelersmakelaar Velkjovic is de eerste om het statuut van ‘spijtoptant’ te krijgen. Maar wat is een spijtoptant eigenlijk en vooral: welke nadelen en risico's zijn er verbonden aan het belonen van criminelen voor het bekomen van belastende verklaringen? Wij vatten het voor u samen en keken ook eens over de grenzen heen.
- 13 oktober 2018PublicatiesIn aflevering 7 van het Rechtskundig Weekblad jaargang 82 verscheen een kritische kijk op twee wetten van 22 juli 2018 die op 7 augustus 2018 in het Staatsblad werden gepubliceerd. Sedert de inwerkingtreding van deze wetten op 17 augustus 2018 is het mogelijk om burgers te laten infiltreren in criminele organisaties (burgerinfiltratie) en om aan criminelen die een andere crimineel aan de galg te praten, toezeggingen te doen op vlak van straf voor de feiten die zij zelf hebben gepleegd (spijtoptanten, ook wel pentiti genoemd).J. Meese, "Justitie werkt voortaan samen met betrouwbare criminelen", RW 2018-19, 242.
Wetteksten
Artikel 216/1 Wetboek van Strafvordering
De procureur des Konings kan aan een persoon die substantiële, onthullende, oprechte en volledige verklaringen aflegt inzake de betrokkenheid van derden en desgevallend de eigen betrokkenheid, over gepleegde of gepoogde misdrijven bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, en die zijn opgenomen in een memorandum, een toezegging verlenen in het kader van de uitoefening van de strafvordering, in het kader van de strafuitvoering of in het kader van de hechtenis mits het onderzoek zulks vereist en de overige middelen van het onderzoek niet lijken te volstaan om de waarheid aan de dag te brengen.
De in dit hoofdstuk bedoelde mogelijkheid behoort ook, ten aanzien van dezelfde misdrijven, aan de arbeidsauditeur, de federale procureur en de procureur-generaal in hoger beroep en, ten aanzien van de personen bedoeld in de artikelen 479 en 483 aan de procureur-generaal bij het hof van beroep.
Artikel 216/2 Wetboek van Strafvordering
§1. De procureur des Konings en de persoon bedoeld in artikel 216/1 ondertekenen een schriftelijk memorandum. Het memorandum wordt gedateerd en bevat de volgende vermeldingen:
1° de identiteitsgegevens van de persoon bedoeld in artikel 216/1;
2° de naam van de advocaat die bijstand verleent aan de persoon bedoeld in artikel 216/1 bij het afsluiten van het memorandum;
3° de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waar de misdrijven waarover de persoon bedoeld in artikel 216/1 te kennen geeft eenverklaring te zullen afleggen werden gepleegd en de procureur des Konings vanhet gerechtelijk arrondissement waar de persoon bedoeld in artikel 216/1 wordtvervolgd of waar hij veroordeeld is;
4° de nauwkeurige en omstandige opgave van:
a) de feiten waarvoor de persoon bedoeld in artikel 216/1 wordt vervolgd of waarvoor hij reeds veroordeeld is, alsmede de straffen die hem indat laatste geval werden opgelegd, en die het voorwerp uitmaken van detoezegging van de procureur des Konings;
b) de feiten waarover de persoon bedoeld in artikel 216/1 te kennen geeft een verklaring te zullen afleggen;
c) de inhoud van de toezegging van de procureur des Konings;
d) de voorwaarden die met de toezegging van de procureur des Konings gepaard gaan, die in elk geval bestaan uit de voorwaarden zoals opgenomen inartikel 216/3, § 1, 2° tot 5°;
e) de voorwaarden en de nadere regels die betrekking hebben op het afleggen van de verklaring door de persoon bedoeld in artikel 216/1;
f) de bereidheid tot het vergoeden van de schade.
§2. Het memorandum kan slechts worden afgesloten met:
1° een voorafgaand akkoord van de bevoegde procureurs-generaal;
2° een voorafgaand advies van de getuigenbeschermingscommissie wat betreft de mogelijkheid tot nemen van beschermingsmaatregelen waar later over beslist kan worden;
3° een voorafgaand advies van de federale procureur;
4° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 het voorwerp uitmaakt van een gerechtelijk onderzoek of diens verklaringen afgelegd worden in het kader van een lopend gerechtelijk onderzoek, een voorafgaand advies van de onderzoeksrechter over de stand van zaken van het gerechtelijk onderzoek.
§3. De bevoegde procureurs-generaal nemen een beslissing bij consensus.
§4. Het memorandum wordt gesloten en ondertekend in het bijzijn van een advocaat naar keuze van de persoon bedoeld in artikel 216/1 of een door de stafhouder aan hem toegewezen advocaat.
De persoon bedoeld in artikel 216/1 kan te allen tijde een vertrouwelijk overleg hebben met zijn advocaat buiten de aanwezigheid van de procureur des Konings.
§5. Het memorandum wordt opgesteld in drie ondertekende exemplaren. Eén exemplaar wordt overhandigd aan de persoon bedoeld in artikel 216/1, een tweede wordt toegevoegd aan het strafdossier betreffende het misdrijf waarvoor de persoon bedoeld in artikel 216/1 wordt vervolgd of werd veroordeeld en een derde wordt door de procureur des Konings bijgehouden.
Indien de verklaring van de persoon bedoeld in artikel 216/1 wordt aangewend in verschillende strafdossiers, wordt in elk van deze strafdossiers een voor eensluidend verklaard afschrift van het memorandum gevoegd.
§6. De federale procureur houdt een register bij van alle opgestelde memoranda. Van elk door de procureur des Konings ondertekend memorandum wordt een voor eensluidend verklaard afschrift overgezonden aan de federale procureur en toegevoegd aan het register.
§7. Na de ondertekening van het memorandum gaat de persoon bedoeld in artikel 216/1 binnen de termijn opgelegd in het memorandum over tot het afleggen van de verklaring.
Artikel 216/3 Wetboek van Strafvordering
De toezegging kan worden herroepen:
1° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 de door hem in het memorandum aanvaarde voorwaarden niet heeft nageleefd;
2° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 voor misdrijven gepleegd na datum van het sluiten van het memorandum bij vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan wordt veroordeeld tot een hoofdgevangenisstraf van ten minste zes maanden;
3° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 niet overgaat tot het afleggen van de verklaringen zoals bepaald in het memorandum;
4° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 de schade niet vergoedt;
5° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1, wetens en willens, onvolledige, onoprechte of niet-onthullende verklaringen betreffende de bedoelde feiten heeft afgelegd;
6° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1, teneinde de vervolging betreffende de bedoelde feiten te belemmeren, heeft gepoogd bewijzen te laten verdwijnen of zich te verstaan met derden.
Artikel 216/4 Wetboek van Strafvordering
§1. De persoon bedoeld in artikel 216/1 moet gevolg geven aan elke oproeping door het openbaar ministerie, de onderzoeksrechter en de onderzoeks- en vonnisgerechten.
§2. Verklaringen die door de persoon bedoeld in artikel 216/1 worden afgelegd mogen alleen in aanmerking genomen worden als bewijs op voorwaarde dat zij in afdoende mate steun vinden in andersoortige bewijsmiddelen.
In elk proces-verbaal waarin een verklaring van de persoon bedoeld in artikel 216/1ter uitvoering van het memorandum wordt opgenomen, wordt melding gemaakt van het memorandum.
§3. Aan een persoon bedoeld in artikel 216/1 kan noch gedeeltelijke anonimiteit in de zin van de artikelen 75bis en 155bis, noch volledige anonimiteit in de zin van artikel 86bis worden toegekend.
§4. Indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 in dezelfde zaak ook optreedt als burgerinfiltrant in het kader van een burgerinfiltratie zoals bepaald in onderafdeling 4bis van het boek I, hoofdstuk IV, afdeling III, maakt het openbaar ministerie hiervan onverwijld melding in het vertrouwelijk dossier bedoeld in artikel 47novies/3, § 1, tweede lid.
Het openbaar ministerie vermeldt in een proces-verbaal dat de persoon bedoeld in artikel 216/1 in dezelfde zaak heeft opgetreden als burgerinfiltrant. Het proces-verbaal wordt slechts door het openbaar ministerie bij het strafdossier gevoegd op het ogenblik dat de kamer van inbeschuldigingstelling kennisneemt van de zaak op basis van artikel 235ter.
Artikel 216/5 Wetboek van Strafvordering
§1. Het openbaar ministerie kan, mits het wordt vermeld in het memorandum, met inachtneming van de proportionaliteit ten aanzien van het door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde misdrijf en ten aanzien van het misdrijf waarover verklaringen worden afgelegd, daarbij in het bijzonder rekening houdend met de ernst van de eventuele gevolgen:
1° een onmiddellijk lagere straf toezeggen met toepassing van een strafvermindering overeenkomstig de artikelen 80 en 81 van het Strafwetboek, inzake de door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde of gepoogde misdaden met geweld of bedreiging en de misdaden vervat in titel 1ter van boek 2 van het Strafwetboek
2° een lagere straf toezeggen met toepassing van een strafvermindering overeenkomstig artikel 85 van het Strafwetboek, inzake de door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde of gepoogde wanbedrijven met geweld of bedreiging en de wanbedrijven vervat in titel 1ter van boek 2 van het Strafwetboek;
3° een eenvoudige schuldigverklaring, dan wel een straf die lager kan zijn dan de wettelijk bepaalde minimumstraf, dan wel een straf onder elektronisch toezicht, een werkstraf of een autonome probatiestraf toezeggen, inzake de door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde misdaden zonder geweld of bedreiging en wanbedrijven zonder geweld of bedreiging, met uitsluiting van de misdaden en wanbedrijven vervat in titel 1ter van boek 2 van het Strafwetboek.
4° een verminderde geldboete, zelfs onder het wettelijk bepaalde minimum, of bijzondere verbeurdverklaring, zelfs bij een verplichte verbeurdverklaring, doch met uitzondering van de verbeurdverklaring van stoffen en voorwerpen die de openbare veiligheid of de veiligheid van personen in het gevaar brengen, toezeggen.
Er kunnen geen toezeggingen worden verricht over de straffen bedoeld in de artikelen 31 tot 34 van het Strafwetboek.
§2. Het openbaar ministerie vordert, binnen de perken van de op het misdrijf gestelde straffen en binnen de perken van de wet, de straf die van toepassing wordt ingeval de persoon bedoeld in artikel 216/1 de voorwaarden zoals opgenomen in het memorandum overeenkomstig artikel 216/3 niet nakomt of niet heeft nagekomen.
§3. De toezegging door het openbaar ministerie wordt met redenen omkleed. De bevoegde rechtbank, het hof of, tijdens het gerechtelijk onderzoek en bij de regeling van de rechtspleging, en binnen de beoordeling van de bezwaren, het onderzoeksgerecht, verifieert de proportionaliteit van de toezegging bedoeld in paragraaf 1, of de wettelijke voorwaarden zijn nagekomen, of de persoon bedoeld in artikel 216/1 het memorandum uit vrije wil en weloverwogen heeft aanvaard, of de feiten met hun correcte juridische kwalificatie overeenstemmen, of de feiten waarvoor de persoon bedoeld in artikel 216/1 wordt vervolgd en waarop de toezegging slaat, overeenstemmen met de werkelijkheid, of de gronden tot verval niet aanwezig zijn en of de bereidheid tot vergoeding van de eventuele schade aanwezig is. Vervolgens bekrachtigt ze de toezegging. De beslissing wordt met redenen omkleed. Op strafgebied staat geen rechtsmiddel open.
De bevoegde rechtbank of het hof beslist binnen de perken van de op het misdrijf gestelde straffen, alsook van de wet op grond waarvan de zaak voor de rechtbank of het hof werd gebracht, over de straf die overeenkomstig paragraaf 2 wordt gevorderd en waarvan de tenuitvoerlegging wordt uitgesteld mits de voorwaarden worden nagekomen. Indien het onderzoeksgerecht de toezegging heeft bekrachtigd, verwijst het de zaak naar de bevoegde rechtbank of het hof om uitspraak te doen over de straf overeenkomstig het bepaalde in de eerste zin.
De afwijzing gebeurt in een beslissing die met redenen wordt omkleed. Indien, nadat de toezegging wordt afgewezen, een nieuw memorandum wordt voorgelegd, wordt de zaak tegen de persoon bedoeld in artikel 216/1 toegewezen aan een anders samengestelde kamer.
Indien de toezegging wordt afgewezen en geen nieuw memorandum wordt voorgelegd, wordt de zaak tegen de persoon bedoeld in artikel 216/1 toegewezen aan een anders samengestelde kamer en worden het ondertekende memorandum en de documenten die werden opgemaakt en de mededelingen die werden gedaan tijdens het overleg in het kader van de procedure, alsook alle andere gerelateerde procedurestukken, uit het dossier verwijderd en alsdan neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg. Zij kunnen niet ten laste van de persoon bedoeld in artikel 216/1 worden aangewend in een andere strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale of andere procedure en ze zijn niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis.
§4. De bevoegde rechtbank, het bevoegde hof of desgevallend het bevoegde onderzoeksgerecht, hoort de persoon bedoeld in artikel 216/1 of zijn advocaat over het memorandum en over de feiten waarvoor de persoon bedoeld in artikel 216/1 wordt vervolgd.
In voorkomend geval, hoort de bevoegde rechtbank, het bevoegde hof of het bevoegde onderzoeksgerecht, ook het slachtoffer of zijn advocaat over de feiten en over de vergoeding van de schade. Het slachtoffer kan zich op de zitting van de bevoegde rechtbank, het bevoegde hof of desgevallend het bevoegde onderzoeksgerecht burgerlijke partij stellen. De persoon bedoeld in artikel 216/1 wordt gehoord met betrekking tot de burgerlijke rechtsvordering.
§5. Indien het openbaar ministerie meent dat de persoon bedoeld in artikel 216/1 de voorwaarden zoals opgenomen in het memorandum overeenkomstig artikel 216/3 niet nakomt of niet heeft nagekomen binnen de termijn die gelijk is aan de duur van de straf die uitgesproken is overeenkomstig paragraaf 3, tweede lid, vordert het bij de rechtbank of het hof de toepassing van de straf die door die rechtbank of dat hof is uitgesproken. Bij niet-naleving van de voorwaarden bedoeld in artikel 216/3, § 1, 4° en 5°, bedraagt deze termijn ten minste vijf jaar.
De rechtbank, het hof of desgevallend het onderzoeksgerecht, hoort de persoon bedoeld in artikel 216/1 en zijn advocaat en het openbaar ministerie.
Indien het voorwaarden betreft die in het belang van het slachtoffer zijn opgelegd, wordt het slachtoffer hieromtrent gehoord. Het slachtoffer kan zijn opmerkingen voordragen.
De rechtbank of het hof doet op autonome en gemotiveerde wijze uitspraak over de toepassing van deze straf.
Artikel 216/6 Wetboek van Strafvordering
Het openbaar ministerie kan, mits het wordt vermeld in het memorandum, met inachtneming van de proportionaliteit ten aanzien van het door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde misdrijf en ten aanzien van het misdrijf waarover verklaringen worden afgelegd, daarbij in het bijzonder rekening houdend met de ernst van de eventuele gevolgen, en indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 geen gevaar oplevert voor de openbare veiligheid, toezeggen:
1° een gunstig advies als bepaald in titel VI van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, uit te brengen;
2° binnen zijn bevoegdheden, een gunstige beslissing in het kader van de strafuitvoering te nemen.
Artikel 216/7 Wetboek van Strafvordering
Het openbaar ministerie kan, mits het wordt vermeld in het memorandum, met inachtneming van de proportionaliteit ten aanzien van het door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde misdrijf en ten aanzien van het misdrijf waarover verklaringen worden afgelegd, en een voorafgaand akkoord van de directeur-generaal van de Penitentiaire Inrichtingen een toezegging verrichten inzake de plaatsing en overplaatsing als bedoeld in artikel 18 van de wet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden.
Deze toezegging kan geen afbreuk doen aan de bevoegdheden van de gevangenisdirecteur in het kader van de tucht, orde en veiligheid binnen de gevangenis.
De minister bevoegd voor justitie neemt de noodzakelijke maatregelen met betrekking tot de uitvoering van de faciliteiten die verband houden met de plaatsing en overplaatsing. De tenuitvoerlegging van de maatregelen binnen de gevangenis wordt verzorgd door het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen.
Artikel 216/8 Wetboek van Strafvordering
De minister bevoegd voor justitie brengt elk jaar verslag uit aan de Kamer van volksvertegenwoordigers over de toepassing van de artikelen 216/1 tot 216/7.
Hij brengt de Kamer van volksvertegenwoordigers op de hoogte van het aantal onderzoeken die aanleiding gegeven hebben tot de maatregelen bedoeld in die artikelen, van het aantal betrokken personen en van de behaalde resultaten.