voorrecht van rechtsmacht
voorrecht van rechtsmacht

Kamer van inbeschuldigingstelling stuurt zaak met voorrecht van rechtsmacht opnieuw naar het Grondwettelijk Hof

12 DECEMBER 2018

In een zaak behandeld door ons kantoor heeft de kamer van inbeschuldigingstelling te Gent bij arrest van 6 december 2018 (KI 2018/12/101) beslist om meer duidelijkheid te vragen aan het Grondwettelijk Hof over de toepassing van het voorrecht van rechtsmacht na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 22 maart 2018.

Met name wordt de volgende vraag voorgelegd aan het Grondwettelijk Hof:

“Dient het arrest van het Grondwettelijk hof van 22 maart (GwH 35/2018) aldus begrepen te worden dat enkel een initiatief van de wetgever de vastgestelde schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet door de artikelen 479, 483 en 503bis van het Wetboek van Strafvordering, vermag te herstellen, dan wel dat de kamer van inbeschuldigingstelling, wanneer het Grondwettelijk Hof van oordeel is dat de vastgestelde lacune is uitgedrukt in voldoende nauwkeurige en college bewoordingen die toelaten de in het geding zijnde bepalingen toe te passen met inachtneming van de principes van gelijkheid en non-discriminatie, zich bij wijze van grondwetconforme interpretatie bevoegd moet verklaren om de rechtspleging te regelen t.a.v. zaken waarin personen zijn betrokken die onderworpen zijn aan het voorrecht van rechtsmacht, en dit in afwachting van een optreden van de wetgever?”

De centrale vraag is aldus of zaken die momenteel hangende zijn tegen houders van het voorrecht van rechtsmacht en waarbij een gerechtelijk onderzoek werd gevoerd op dit ogenblik kunnen worden voortgezet, dan wel of er gewacht moet worden op tussenkomst van de wetgever.

Wat is voorrecht van rechtsmacht?

Voorrecht van rechtsmacht is een bijzondere procedure die gevolgd wordt voor de berechting van magistraten (rechters en parketmagistraten) en hoge functionarissen (bijv. een provinciegouverneur). Bij uitbreiding is de procedure ook van toepassing op plaatsvervangende magistraten en op eenieder die samen met een magistraat wordt vervolgd. Men hoeft dus niet noodzakelijk zelf houder te zijn van het voorrecht van rechtsmacht om met de procedure te worden geconfronteerd.

De procedure is bijzonder ingewikkeld, onder meer omdat een onderscheid wordt gemaakt tussen lagere en hogere magistraten en tussen misdrijven gepleegd buiten het ambt en in de uitoefening van het ambt. Bovendien is de procedure zo oud als ons wetboek van Strafvordering (dat dateert van 1808!) en is ze helemaal niet meegegroeid met de vele wijzigingen aan de ‘normale’ procedure.

In essentie komt het er op neer dat tegen houders van het voorrecht van rechtsmacht geen klacht kan worden neergelegd met burgerlijke partijstelling en dat zij ook niet rechtstreeks kunnen worden gedagvaard voor de strafrechter door een benadeelde. Het is immers enkel de procureur-generaal die kan beslissen om de strafvordering in te stellen tegen een houder van het voorrecht van rechtsmacht. Ook de procedure zelf verloopt anders, aangezien de berechting meteen plaatsvindt voor het hof van beroep. Op dit punt is het voorrecht dus helemaal geen voorrecht, omdat tegen de beslissing geen hoger beroep mogelijk is. Ten slotte is ook de wijze waarop het onderzoek verloopt, anders.

Eerdere kritieken op het voorrecht van rechtsmacht

Ook al is de procedure inzake voorrecht van rechtsmacht complex, toch wordt er soms dankbaar gebruik van gemaakt door het openbaar ministerie. Formele procedures met hoger beroep die bestaan in het gerechtelijk onderzoek (bijv. tegen een weigering tot inzage van het dossier) zijn er namelijk niet bij voorrecht van rechtsmacht. En door de enkele aanleg wordt tijd gewonnen. In complexe dossiers kan dat een enorm  verschil uitmaken. In sommige zaken (bijv. in het dossier Lernout & Hauspie) werd het voorrecht van rechtsmacht toegepast op alle betrokkenen op grond van de vermeende betrokkenheid van een advocaat die tevens plaatsvervangend rechter was. En als die laatste dan uiteindelijk wordt vrijgesproken, heeft dat geen weerslag op de rechtsgeldigheid van de gevoerde procedure.

Omwille van de beperktere rechten die de betrokkenen bij het voorrecht van rechtsmacht hebben en omwille van de complexiteit ervan en de onaangepastheid aan de hedendaagse ‘gewone’ procedure, is al veel kritiek geuit tegen die procedure.

Omwille van de beperktere rechten die de betrokkenen bij het voorrecht van rechtsmacht hebben en omwille van de complexiteit ervan en de onaangepastheid aan de hedendaagse ‘gewone’ procedure, is al veel kritiek geuit tegen die procedure.

De Hoge Raad voor de Justitie publiceerde op 27 maart 2015 een advies over het voorrecht van rechtsmacht naar aanleiding van de toepassing ervan in de zaak Jonathan Jacob. De Hoge Raad kwam tot het besluit dat de huidige regeling niet aangepast is aan de hedendaagse realiteit en de evolutie die onze maatschappij en justitie hebben doorgemaakt. Er werd ook vergeleken met het buitenland en er werd vastgesteld dat het Belgische systeem voorbijgestreefd is. Toch heeft de wetgever tot op heden nog niet ingegrepen.

Het arrest van 20 oktober 2016

Het Grondwettelijk hof heeft zich al verschillende malen uitgesproken over het voorrecht van rechtsmacht. In een arrest van 20 oktober 2016 (nr. 131/2016) ging het nog enkel over de procedure voor hogere magistraten. Toch was het arrest al meteen belangrijk voor de gehele procedure van voorrecht van rechtsmacht.

Het Grondwettelijk Hof werd specifiek bevraagd over de vergelijking van het voorrecht van rechtsmacht met de procedure voor de berechting van ministers en van leden van een gemeenschaps- of gewestregering. Ook voor die laatsten geldt een afwijkende procedure, maar die is enigszins anders dan het voorrecht van rechtsmacht.

Het Grondwettelijk Hof kwam tot het besluit dat het gelijkheidsbeginsel vereist dat beide categorieën van personen op een gelijkaardige wijze worden berecht. Meer bepaald stelde het Grondwettelijk Hof vast dat voor ministers en voor de leden van een gemeenschaps- of gewestregering die worden berecht, voorzien is in een regeling der rechtspleging na het afsluiten van het gerechtelijk onderzoek. Dat houdt in dat de kamer van inbeschuldigingstelling moet nagaan of er wel voldoende bezwaren zijn om de zaak aanhangig te maken bij de vonnisrechter. Ook kunnen er bijkomende onderzoekshandelingen worden bevolen.

Voor hogere magistraten geldt dat in principe ook, met als enig verschil dat het in dat geval aan het Hof van Cassatie toekomt om te beslissen over het al dan niet bestaan van voldoende bezwaren. Maar wanneer het Hof bijkomend onderzoek beval, werd aangenomen dat de zaak na de uitvoering van die onderzoekshandelingen meteen door de procureur-generaal kon worden aanhangig gemaakt, zonder dat nog een aparte beoordeling van de bezwaren nodig zou zijn. Die interpretatie werd door het Grondwettelijk Hof onverenigbaar bevonden met het gelijkheidsbeginsel. Ook hogere magistraten moeten dus, net zoals ministers en leden van een gemeenschaps- of gewestregering, na gerechtelijk onderzoek altijd kunnen rekenen op een procedure die vergelijkbaar is met die van de regeling der rechtspleging, waarbij de toereikendheid van de bezwaren worden beoordeeld op tegensprekelijke wijze.

En wat met de berechting van lagere magistraten?

Wanneer men te maken heeft met voorrecht van rechtsmacht, gaat het meestal om lagere magistraten. Daarover deed het arrest van 20 oktober 2016 nog geen uitspraak omdat dat niet relevant was voor de zaak in kwestie. Bij lagere magistraten is er echter  helemaal geen regeling der rechtspleging na gerechtelijk onderzoek. De procureur-generaal beslist dan zelf of hij al dan niet overgaat tot rechtstreekse dagvaarding voor het hof van beroep, zonder dat er sprake is van een rechterlijke controle op het bestaan van voldoende bezwaren. Het leek dus evident dat dit zeker een probleem zou stellen, aangezien er geen redelijke verantwoording denkbaar lijkt waarom lagere magistraten een dergelijke filterprocedure zou kunnen worden ontzegd, terwijl dat niet het geval is voor hogere magistraten en voor ministers en leden van een gemeenschaps- of gewestregering.

Het arrest van 1 februari 2018

In 2018 sprak het Grondwettelijk Hof zich tweemaal uit over het voorrecht van rechtsmacht en dit specifiek met betrekking tot de berechting van lagere magistraten.

In eerste instantie werd in een arrest van 1 februari 2018 (nr. 9/2018) geoordeeld dat wanneer lagere magistraten vervolgd worden, de procedure op onevenredige wijze afbreuk doet aan de rechten van de betrokken magistraten. Wat daarbij als problematisch werd bevonden, is namelijk dat niet voorzien is in de tussenkomst van een onderzoeksgerecht om, in de loop van het gerechtelijk onderzoek, toezicht te houden op de regelmatigheid van de rechtspleging en als beroepsinstantie uitspraak te doen over de beslissingen van de als onderzoeksrechter aangewezen magistraat.

Het ging hier met andere woorden dus nog om het gebrek aan rechten tijdens het gerechtelijk onderzoek (bv. het recht op een formele procedure om bijkomend onderzoek te vragen of de mogelijkheid om de regelmatigheid van het gerechtelijk onderzoek te doen toetsen).

In dit arrest werd dus nog geen standpunt ingenomen over de vraag of lagere magistraten ook na afloop van het gerechtelijk onderzoek moeten kunnen beschikken over een regeling der rechtspleging. Het gegeven dat na afloop van een dergelijk onderzoek de procureur-generaal zelf (en zonder rechterlijke controle) kan beslissen over de aanhangigmaking van de zaak bij het hof van beroep, werd dus op dat ogenblik nog niet afgeschoten.

Het arrest van 22 maart 2018

Dat gebeurde wel in het arrest van 22 maart 2018 (nr. nr. 35/2018 ). Ook deze zaak werd door ons kantoor bepleit.

Het arrest van 22 maart 2018 ging dus nog een pak verder dan het arrest van 1 februari 2018: niet enkel moeten er meer waarborgen zijn tijdens het gerechtelijk onderzoek (verworvenheid sedert het arrest van 1 februari 2018), ook moet er op het einde van het gerechtelijk onderzoek een regeling der rechtspleging plaatsvinden waarbij een onderzoeksgerecht in het kader van een op tegenspraak gevoerde procedure de toereikendheid van de bezwaren en de regelmatigheid van de rechtspleging beoordeelt. Daarmee sneuvelde de laatste situatie die het nog mogelijk maakte voor het openbaar ministerie om na een gerechtelijk onderzoek zelf te oordelen of dat onderzoek voldoende bezwaren heeft opgeleverd om een verwijzing naar de strafrechter te wettigen. Voortaan zal daarover steeds, dus ook voor lagere magistraten, moeten worden beslist door de rechterlijke macht.

Het arrest van 22 maart 2018 ging dus nog een pak verder dan het arrest van 1 februari 2018: niet enkel moeten er meer waarborgen zijn tijdens het gerechtelijk onderzoek (verworvenheid sedert het arrest van 1 februari 2018), ook moet er op het einde van het gerechtelijk onderzoek een regeling der rechtspleging plaatsvinden waarbij een onderzoeksgerecht in het kader van een op tegenspraak gevoerde procedure de toereikendheid van de bezwaren en de regelmatigheid van de rechtspleging beoordeelt.

De beslissing van de kamer van inbeschuldigingstelling van 6 december 2018

De recente beslissing van de kamer van inbeschuldigingstelling te Gent is te situeren in het kielzog van alle voornoemde arresten van het Grondwettelijk Hof.

De zaak die voorlag, was aanhangig gemaakt bij het hof van beroep te Gent door rechtstreekse dagvaarding van de procureur-generaal. Naar aanleiding van de diverse arresten van het Grondwettelijk Hof over het voorrecht van rechtsmacht, had het hof van beroep echter beslist dat de strafvervolging onontvankelijk was.

Het openbaar ministerie besliste daarop om de zaak aanhangig te maken bij de kamer van inbeschuldigingstelling te Gent, met de vraag om over te gaan tot verwijzing naar het hof van beroep te Gent. Volgens het openbaar ministerie zou de kamer van inbeschuldigingstelling als “natuurlijke rechter” hiertoe kunnen overgaan en daarbij per analogie toepassing maken van de verwijzingsprocedure in gemeenrechtelijke zaken.

De vraag is uiteraard of dat wel kan. Een dergelijke procedure is namelijk niet voorzien bij wet. Ook loopt de analoge procedure (art. 127 van het wetboek van strafvordering) anders, namelijk in eerste aanleg voor de raadkamer en pas in graad van beroep voor de kamer van inbeschuldigingstelling.

Men moet zich met andere woorden afvragen of een dergelijk optreden wel nog te situeren valt binnen een grondwetsconforme toepassing van de wet (die niet gesuggereerd werd door het Grondwettelijk Hof), dan wel of het hier gaat om een volledig nieuwe procesinvulling waarover enkel de wetgever zal kunnen beslissen.

De kamer van inbeschuldigingstelling wijst erop dat hierover onduidelijkheid bestaat en voegt eraan toe: “aldus ontstaat er veel rechtsonzekerheid voor de betrokken partijen”.

De kamer van inbeschuldigingstelling heeft de bal wat dat betreft nu dus teruggekaatst naar het Grondwettelijk Hof door het stellen van de hoger geciteerde vraag. Daarbij worden korte termijnen gevraagd voor de behandeling van de zaak, aangezien de hier besproken problematiek zich nu voordoet in diverse zaken die hangende zijn voor de kamer van inbeschuldigingstelling te Gent.

Men moet zich met andere woorden afvragen of een dergelijk optreden wel nog te situeren valt binnen een grondwetsconforme toepassing van de wet (die niet gesuggereerd werd door het Grondwettelijk Hof), dan wel of het hier gaat om een volledig nieuwe procesinvulling waarover enkel de wetgever zal kunnen beslissen.

Is er nog een toekomst weggelegd voor het voorrecht van rechtsmacht?

Uit deze verschillende arresten blijkt duidelijk dat de procedure van voorrecht van rechtsmacht tot allerlei procedurele problemen aanleiding kan geven. Meer fundamenteel moet men zich afvragen of het wel nog verantwoord is om magistraten en hoge functionarissen (en hun mededaders en medeplichtigen) anders te berechten dan een ‘gewone’ burger. In veel landen worden magistraten op dezelfde wijze als eenieder berecht, maar mogelijks wel in een ander rechtsgebied (zodat zij niet worden beoordeeld door rechtstreekse collega’s). Het valt moeilijk in te zien waarom dat niet zou volstaan. Nadeel aan de Belgische strafprocedure is wel dat eenieder die zelfs maar beweert benadeeld te zijn altijd de strafvordering kan instellen, zonder enige vorm van (rechterlijke) controle. Als dat ook zou gelden voor magistraten, ontstaat het risico op lichtzinnige klachten tegen magistraten (wat net de reden is geweest om in het voorrecht van rechtsmacht te voorzien). Dat probleem kan echter anders opgelost worden, bijvoorbeeld door te voorzien in een systeem waarbij een klacht tegen een magistraat eerst wordt beoordeeld op de ernst ervan alvorens de strafvordering wordt ingesteld. Maar eenmaal de strafvordering is ingesteld, wordt dan de ‘gewone’ procedure gevolgd.

Deel dit bericht

Verwante berichten

Voorrecht van rechtsmacht Voorrecht van rechtsmacht is een bijzondere procedure die gevolgd wordt voor de berechting van magistraten (rechters en parketmagistraten) en hoge functionarissen (bijv. een provinciegouverneur). Bij uitbreiding is de procedure ook van toepassing op plaatsvervangende magistraten en op eenieder die samen met een magistraat wordt vervolgd. lees meer Afschaffing onmiddellijk cassatieberoep inzake uithandengeving is ongrondwettig In een arrest van 25 oktober 2019 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat het feit dat geen onmiddellijk cassatieberoep kan worden ingesteld tegen de beslissing tot uithandengeving, niet verenigbaar is met de Grondwet.

Het concreet gevolg van dit arrest is dat artikel 420 van het Wetboek van Strafvordering voortaan geen hinderpaal meer kan vormen voor het op ontvankelijke wijze instellen van een onmiddellijk cassatieberoep tegen beslissingen tot uithandengeving.
lees meer
{{title}} {{excerpt}} lees meer Onrechtmatig verkregen bewijs in strafzaken lees meer Rooman t. België: langdurige detentie zonder gepaste zorg bij gebrek aan Duitstalige zorgverleners schendt art. 3 en 5 EVRM In een arrest van 31 januari 2019 (Rooman t. België) heeft de Grote Kamer België veroordeeld wegens schending van artikel 3 EVRM (onmenselijke behandeling) en artikel 5 EVRM (onwettige vrijheidsberoving). lees meer Duiding drugs - praktijkgids 2016 Het fenomeen drugs blijft vele vragen oproepen. De wetgeving is complex en het handhavingsbeleid van de overheid niet voor iedereen even duidelijk. De Praktijkgids Duiding Drugs 2016 is een volledig herziene en herwerkte versie van het boek “Drugwetgeving” uit 2012. Het resultaat is een zeer  compleet werk geworden, waarbij de lezer niet alleen een breed inzicht krijgt in de actuele Belgische drugwetgeving, maar ook in het meest recente beleid inzake de opsporing en vervolging van drugs. Aan het boek werd meegewerkt door heel wat auteurs, waaronder ook Joachim Meese. lees meer Justitie werkt voortaan samen met betrouwbare criminelen In aflevering 7 van het Rechtskundig Weekblad jaargang 82 verscheen een kritische kijk op twee wetten van 22 juli 2018 die op 7 augustus 2018 in het Staatsblad werden gepubliceerd. Sedert de inwerkingtreding van deze wetten op 17 augustus 2018 is het mogelijk om burgers te laten infiltreren in criminele organisaties (burgerinfiltratie) en om aan criminelen die een andere crimineel aan de galg te praten, toezeggingen te doen op vlak van straf voor de feiten die zij zelf hebben gepleegd (spijtoptanten, ook wel pentiti genoemd). lees meer Gjini t. Servië: geweld tussen gedetineerden vereist ook zonder strafklacht grondig onderzoek In een arrest van vandaag deed het EHRM uitspraak in een zaak waarin de verzoeker, een Kroatische onderdaan, ernstig fysiek en mentaal werd mishandeld in een Servische gevangenis door Servische medegedetineerden (zie het overzicht van de feiten in de randnes. 11-22 van het arrest). Deze mishandeling stopte pas nadat de advocaat van de verzoeker om een overplaatsing had verzocht nadat hij had gezien dat er duidelijk iets aan zijn cliënt schortte, ook al wou hijzelf daarover niets kwijt.

Interessant aan het arrest is dat het EHRM de exceptie van de Servische overheid dat niet alle interne rechtsmiddelen werden uitgeput (art. 35 EVRM), verwerpt: het feit dat de verzoeker geen strafklacht heeft...
lees meer
De burgerlijke rechtsvordering voor de strafrechter In het kader van een studienamiddag die de Universiteit Antwerpen heeft georganiseerd op 30 november 2017, schreef Joachim Meese een bijdrage over de burgerlijke rechtsvordering voor de strafrechter. Deze bijdrage is opgenomen in het verslagboek dat uitgegeven werd door Intersentia. lees meer Rechtsmiddelen in het kader van de regeling der rechtspleging In deze video verduidelijkt Joachim Meese welke rechtsmiddelen kunnen worden aangewend in het kader van de regeling der rechtspleging. Aandacht wordt daarbij met name besteed aan beslissingen tot opschorting, internering, buitenvervolgingstelling en verwijzing naar de vonnisrechter. lees meer Stafrecht geannoteerd 2023-2024 Deze nieuwe editie van de wetboeken strafrecht van Die Keure is bijgewerkt tot en met 15 september 2023 en bundelt zoals steeds het ‘Strafwetboek’, het ‘Wetboek van Strafvordering’ en een aantal relevante bijzondere wetten. Aan het wetboek werd gewerkt door heel wat auteurs, waaronder ook Joachim Meese. lees meer Getuigenverhoor van een undercoveragent: afwijzing vereist concrete motivering In een zaak waarin wij tussenkwamen voor de eiser in cassatie, besliste het Hof van Cassatie in een arrest van 23 januari 2024 dat het verzoek tot het horen van een undercoveragent als getuige ter terechtzitting, niet zomaar kan worden afgewezen. lees meer De rechtsmiddelen verzet en hoger beroep: actualia In 2017 gaf Joachim Meese samen met prof. dr. Philip Traest een lezing over de rechtsmiddelen verzet en hoger beroep in strafzaken ter gelegenheid van de XLIIste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva. Ondertussen is het verslagboek van deze prestigieuze cyclus verschenen bij uitgeverij Wolters Kluwer. Het is een bijzonder lijvig boek geworden met niet minder dan 16 interessante bijdragen over strafrechtelijke thema’s. In de tekst die Joachim Meese samen met zijn collega aan de Gentse universiteit Philip Traest heeft geschreven, worden de rechtsmiddelen verzet en hoger beroep aan een kritische analyse onderworpen. lees meer Bij een laattijdig vastgesteld voortgezet misdrijf mag maar moet geen rekening worden gehouden met veroordelingen in een ander Europees land Wanneer de rechter vaststelt dat er sprake is van een laattijdig vastgesteld voortgezet misdrijf, moet hij toepassing maken van de bestraffingsmildering voorzien in artikel 65, tweede lid van het Strafwetboek. Die regel is echter niet van toepassing wanneer de eerdere feiten bestraft werden in een andere lidstaat van de Europese Unie. In een arrest van 16 januari 2020 heeft het Grondwettelijk Hof vastgesteld dat die situatie niet strijdig is met het gelijkheidsbeginsel, onder die interpretatie dat de rechter de veroordelingen in een andere lidstaat van de Europese Unie wel op een andere wijze in aanmerking kan nemen. lees meer Over nummerplaten, privacy en de verkeersboete Er is de voorbije week heel wat te doen geweest over de arresten van het Hof van Cassatie van 13 december 2016 aangaande de identificatie van de houder van een nummerplaat door de politie. Meteen hadden heel wat burgers vragen bij de rechtsgeldigheid van de verkeersboetes die in het verleden werden betaald of die nog te betalen vallen. lees meer Europees aanhoudingsbevel en detentie-omstandigheden In een  belangrijk arrest van 15 oktober 2019 (zaak C-128/18, Dumitru-Tudor Dorobantu), heeft de Grote Kamer van het Hof van Justitie zich uitgesproken over de vraag in welke mate bij de beslissing of de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel moet worden geweigerd, rekening moet worden gehouden met de detentie-omstandigheden in het land dat het Europees aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd. Ook de minimale ruimte waarover de gedetineerde in de cel moet kunnen beschikken, komt daarbij aan bod. lees meer Strafbaarheid van het zonder toestemming verspreiden van seksueel getint audio- of beeldmateriaal vereist geen herkenbaarheid van het slachtoffer voor derden Artikel 371/1, 1e lid, 2° van het Strafwetboek bestraft hij die de beeld- of geluidsopname van een ontblote persoon of een persoon die een expliciete seksuele daad stelt zonder diens toestemming of buiten diens medeweten toont, toegankelijk maakt of verspreidt, ook al heeft die persoon ingestemd met het maken ervan. Die bepaling werd ingevoegd bij wet van 1 februari 2016 tot wijziging van diverse bepalingen wat de aanranding van de eerbaarheid en het voyeurisme betreft.

In een arrest van 29 oktober 2019 (P.19.0800.N) verduidelijkt het Hof van Cassatie dat voor de strafbaarheid van het tonen of verspreiden van dergelijke beelden niet vereist is dat hij of zij die erop voorkomt, herkenbaar is voor derden.
lees meer
Geen beperking voor opschorting en uitstel bij drugfeiten maar wel bij druggerelateerde feiten: niet ongrondwettig In een arrest van 6 december 2018 (nr. 176/2018) heeft het Grondwettelijk Hof zich uitgesproken over de vraag of het feit dat de Probatiewet alleen de beklaagde die vervolgd wordt wegens een overtreding van de Drugswet toelaat het voordeel te genieten van opschorting en uitstel van de uitspraak, zelfs indien hij niet voldoet aan de bij de artikelen 3 en 8 van die wet gestelde voorwaarden met betrekking tot de vroegere veroordelingen, terwijl die gunst wordt geweigerd aan de beklaagde die andere misdrijven heeft gepleegd met het oog op zijn eigen drugsgebruik. lees meer Hasan Köse t. Turkije: straf met uitstel wegens ernstig politiegeweld schendt art. 2 EVRM In een arrest van vandaag (Hasan Köse t. Turkije) heeft het EHRM zich nogmaals uitgesproken over de positieve verplichting die op de overheid rust om voorvallen van ernstig politiegeweld te onderzoeken en te bestraffen.

De verzoeker werd samen met zijn broer op weg naar het werk gestopt door de wegpolitie. Toen zij om identificatie vroegen van de twee politieagenten, raakten de gemoederen verhit en begonnen de politieagenten de broers te slaan en maakten zij gebruik van traangas. Ze toonden geen identificatie, wat de broers deed vrezen dat ze te maken hadden met dieven die zich hadden vermomd als politie. Een van de broers trachtte een knuppel uit zijn wagen te halen,...
lees meer
Dataretentie: het hof van justitie waakt over onze privacy In nummer 41 van jaargang 80 van het tijdschrift Rechtskundig Weekblad verscheen een kanttekening van Joachim Meese over dataretentie door telecomoperatoren. Daarbij gaat het over het bewaren en opvragen van gegevens (‘metadata’) van telecommunicatie. Uit die gegevens kan heel wat informatie worden gehaald, zoals het tijdstip en de duur van telefoongesprekken, de bestemmeling ervan en zelfs het surfgedrag. lees meer Verplichte herstelexamens na herhaald plegen van zware verkeersmisdrijven niet ongrondwettig In een arrest van 28 mei 2019 heeft het Grondwettelijk Hof gepreciseerd dat het verplicht opleggen van herstelexamens na herhaald plegen van zware verkeersmisdrijven, zonder dat daarbij sprake is van rechterlijke beoordelingsvrijheid, niet ongrondwettig is. lees meer Weigering om getuige à décharge te horen vereist concrete motivering Over de verplichting van de vonnisrechter om getuigen à charge te horen wanneer de beklaagde daarom verzoekt, is het standpunt van de rechtspraak ondertussen genoegzaam bekend. Gaat het echter om een vraag tot het horen van een getuige à décharge, dan is de toestand iets anders.

Een arrest van 26 februari 2019 van het Hof van Cassatie (P.18.1028.N) brengt daarover nu verheldering.
lees meer
Cassatie verfijnt rechtspraak verhoor getuige à charge In twee arresten van 8 september 2020 heeft het Hof van Cassatie de rechtspraak over het al dan niet verplicht horen van een getuige à charge verfijnd. Wij vatten voor u samen wat uit deze arresten moet worden onthouden. lees meer Aangehoudene wiens overlevering n.a.v. een Europees aanhoudingsbevel wordt uitgesteld, moet niet noodzakelijk gedetineerd blijven In een arrest van 28 mei 2019 stelt het Grondwettelijk Hof vast dat artikel 20, §§ 2, 3 en 4, van de wet van 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel het gelijkheidsbeginsel schendt "in zoverre het aan de personen die krachtens een uitvoerbaar verklaard Europees aanhoudingsbevel in hechtenis worden gehouden en wier overlevering aan de uitvaardigende Staat wordt uitgesteld met toepassing van artikel 24 van de wet van 19 december 2003, opdat in België vervolging kan worden ingesteld wegens een ander feit dan dat waarop het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft, niet de mogelijkheid biedt om te verzoeken om hun voorwaardelijke invrijheidstelling of om hun invrijheidstelling tegen borgstelling, noch om... lees meer Uitlevering van EU-onderdanen na het arrest Denis Raugevicius Wat als een Unieburger verblijft in een ander EU-land dan het zijne en er een vraag tot uitlevering wordt gericht aan dat land? Rusland vraagt bv. de uitlevering aan België van een Nederlandse onderdaan die hier verblijft of permanent woont. Kan de uitlevering dan worden toegestaan, of moet het verbod van uitlevering van eigen onderdanen dan per analogie worden toegepast op de EU-onderdaan die gebruik maakt van zijn recht van vrij verkeer?

Over deze en andere vragen leest u meer in onze recente bijdrage naar aanleiding van het arrest Denis Raugevicius van het Hof van Justitie.
lees meer
Materiële vaststellingen in een PV met bijzondere bewijswaarde zijn niet helemaal onaantastbaar In een arrest van 6 oktober 2020 (P.20.0477.N) verduidelijkt het Hof van Cassatie dat de rechter ook bij processen-verbaal met bijzondere bewijswaarde kan oordelen dat een bepaalde vermelding erin van de politie een verschrijving inhoudt. Een dergelijke materiële vergissing kan door de rechter verbeterd worden. lees meer Strafrecht geannoteerd 2018 Editie 2018 van het alom bekende en gebruikte wetboek Strafrecht geannoteerd. Deze editie is bijgewerkt tot en met 1 oktober 2018 en bundelt zoals steeds het ‘Strafwetboek’, het ‘Wetboek van Strafvordering’ en een aantal relevante bijzondere wetten. lees meer Spreekrecht voor slachtoffers over straftoemeting? In een arrest van 10 september 2024 heeft het Hof van Cassatie gepreciseerd dat de rechter ter verantwoording voor de keuze en de maat van de uitgesproken straffen mede mag verwijzen naar de veronderstelde verwachtingen van slachtoffers en hun familie op het vlak van bestraffing. Dit arrest geeft aanleiding om even stil te staan bij de rol van het slachtoffer in het strafproces. lees meer Hof van Cassatie stelt drie prejudiciële vragen over voorrecht van rechtsmacht In een zaak behandeld door ons kantoor heeft het Hof van Cassatie in een arrest van 26 november 2019 (P.19.0811.N) drie prejudiciële vragen gesteld aan het Grondwettelijk Hof over het voorrecht van rechtsmacht. In de zaak die aanleiding gaf tot het arrest, was een medeverdachte rechtstreeks gedagvaard na een gerechtelijk onderzoek gevoerd door een raadsheer-onderzoeksrechter en nadat de strafvordering lastens de houder van het voorrecht van rechtsmacht was vervallen wegens het betalen van een minnelijke schikking. lees meer The use of illegally obtained evidence in criminal cases: a brief overview Nadat Joachim Meese in 2016 de Belgische rechtspraak in verband met het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs aan een kritische analyse heeft onderworpen in zijn bijdrage voor het verslagboek van de cyclus Willy Delva, schreef hij een rechtsvergelijkende analyse over datzelfde onderwerp. De situatie in verschillende (vooral Angelsaksische georiënteerde) landen komt daarin aan bod, met bijzondere aandacht voor de Verenigde Staten, dat als bakermat van de zogenaamde exclusionary rule kan worden beschouwd. Ook de rechtspraak van het EHRM (Europees Hof voor de Rechten van de Mens) wordt in de analyse betrokken. Het artikel werd geschreven voor het internationale tijdschrift Era Forum en is zowel in papieren versie als in elektronische versie gepubliceerd. lees meer Amanda Knox t. Italië: onvoldoende onderzoek naar mensonwaardige behandeling, gebrek aan bijstand en een te voortvarende tolk leiden tot oneerlijk proces Het verhaal van Amanda Knox is wellicht iedereen bekend. Deze Amerikaanse uitwisselingsstudente werd verdacht van de moord op Meredith Kercher in 2007 in Perugia (Italië) en zat hierdoor 4 jaar in de gevangenis in Italië. De zaak en het lange proces kregen heel wat media-aandacht. Na eerder te zijn veroordeeld, werd Amanda Knox uiteindelijk op 27 maart 2015 definitief vrijgesproken voor de moord bij arrest van het Italiaanse Hof van Cassatie. Op Netflix is intussen een documentaire te zien over de zaak.

Op 24 januari 2019 deed het EHRM uitspraak in de zaak Knox t. Italië. Dit arrest is een uitloper van de strafprocedure die in Italië tegen Amanda Knox werd...
lees meer
Herroeping probatie-uitstel mag anders geregeld zijn dan sanctionering bij niet-uitvoering autonome probatiestraf In een arrest van 31 januari 2019 (nr. 12/2019) heeft het Grondwettelijk Hof vastgesteld dat art. 14, § 2, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, het gelijkheidsbeginsel niet schendt.

De uitspraak kwam er op prejudiciële vraag gesteld door het Hof van Cassatie. In die vraag werd het onderscheid aan de kaak gesteld tussen de regeling tot herroeping van probatie-uitstel enerzijds en de sanctionering bij niet-uitvoering van een autonome probatiestraf anderzijds.
lees meer
Regeling der rechtspleging De regeling der rechtspleging is de procedure die plaatsvindt op het einde van het gerechtelijk onderzoek, waarbij het onderzoeksgerecht moet nagaan of er voldoende bezwaren zijn om de de zaak te verwijzen naar het vonnisgerecht. lees meer Dzivev e.a.: verplichting om btw-inbreuken doeltreffend te bestrijden verzet zich niet tegen uitsluiting onrechtmatig verkregen bewijs In de zaak Dzivev en andere (C-310/16) heeft het Hof van Justitie op 17 januari 2019 een interessant arrest uitgesproken over de uitsluiting van onrechtmatig verkregen bewijs in fiscale strafzaken. In dit geval ging het om een onwettige beslissing tot telefoontap.

Het Hof stelt in essentie vast dat de lidstaten weliswaar moeten zorgen voor een daadwerkelijke bestrijding van inbreuken op de btw-wetgeving, maar dat dit niet verhindert dat onrechtmatig verkregen bewijs wordt uitgesloten, ook al is dat het enige bewijs op grond waarvan de verdachte kan worden veroordeeld.
lees meer
De herziening van gerechtelijke dwalingen vernieuwd Niets zo erg als een gerechtelijke dwaling. Een op een waar gebeurd verhaal gebaseerde serie zoals Making a murderer laat wellicht al niemand onberoerd, maar daarnaast zijn er ook af en toe berichten over (lang)gestraften wiens onschuld uiteindelijk moet worden vastgesteld, bijvoorbeeld op basis van dna-analyses op oude sporen. Het zou echter een illusie zijn te denken dat gerechtelijke dwalingen enkel een Amerikaans probleem vormen. Elke rechtstaat moet er immers rekening mee houden dat niemand onfeilbaar is, zodat ook een juridisch vastgestelde ‘waarheid’ feitelijk onjuist kan zijn.

In veel landen bestaat dan ook een speciale commissie die gelast wordt met het onderzoek naar klachten over gerechtelijke dwalingen. Voor het bestaan van...
lees meer
Kan een verdachte gedwongen worden een smartphone of pc te ontgrendelen? Gelezen in HUMO: VRT-journalist Bart Aerts over de huiszoeking waarbij zijn iPhone in beslag werd genomen: “Ze hebben mij in Brugge gevraagd om mijn toegangscode en pincode op een papiertje te schrijven. Uiteindelijk heb ik mijn toegangscode gegeven. Ik was murw, ik had al die tijd niets gegeten. Ik dacht: ‘anders blijft het hier maar duren’. (…) Het gebeurde onder lichte dwang. Ze zeiden dat een team van specialisten er hoe dan ook in zou slagen mijn iPhone uit te lezen.” Hoe zit het nu eigenlijk met het uitlezen van smartphones en andere digitale apparaten in strafzaken en vooral: kan een verdachte verplicht worden om het toestel te ontgrendelen of... lees meer {{title}} {{excerpt}} lees meer Grievenformulier mag niet te soepel maar ook niet te streng beoordeeld worden In een arrest van 5 maart 2019 (P.18.1158.N) heeft het Hof van Cassatie zich nog maar eens uitgesproken over het grievenformulier in strafzaken.

Om na te gaan of de grieven voldoende nauwkeurig zijn geformuleerd, moet de appelrechter rekening houden met de wijze waarop de appellant in het verzoekschrift of grievenformulier de grieven heeft vermeld. Het Hof van Cassatie verduidelijkt dat de rechter bij die beoordeling niet overdreven soepel mag zijn omdat anders de bedoeling van de wetgever om ondoordachte hogere beroepen te vermijden niet kan worden bereikt, maar dat hij evenmin overdreven formalistisch mag zijn omdat anders het door artikel 6.1 EVRM gewaarborgde recht van toegang tot de rechter dreigt in...
lees meer
Ēcis t. Letland: ernstig ongelijke strafuitvoering mannen en vrouwen schendt de artikelen 14 en 8 EVRM In de zaak Ēcis t. Letland heeft het EHRM zich op 10 januari 2019 uitgesproken over de vraag of een verschillende behandeling van mannen en vrouwen bij de strafuitvoering al dan niet een schending oplevert van het EVRM.

De verzoeker zat in de gevangenis tussen 2002 en 2015. In 2008 verzocht hij om de begrafenis van zijn vader te kunnen bijwonen, maar dit werd geweigerd bij gebrek aan wettelijke grondslag. De verzoeker zat namelijk in een ‘maximum-security’ gevangenis en kwam daardoor naar Lets recht niet in aanmerking voor de gevraagde gunst. Naar aanleiding daarvan beklaagde hij zich erover dat andere wettelijke regelingen gelden bij de strafuitvoering van mannen dan het geval...
lees meer
De aanvang van de redelijke termijn bij voortgezette, voortdurende en samenhangende misdrijven In aflevering 6 van deze jaargang 2017 van het tijdschrift Nullum Crimen verscheen een noot van Joachim Meese onder het arrest van 23 mei 2017 van het Hof van Cassatie, dat een beslissing vernietigde omdat daarin was aangenomen dat de redelijke termijn bij voortgezette misdrijven voor het geheel van de vervolgde misdrijven slechts een aanvang neemt op het tijdstip waarop de beklaagde wordt beschuldigd van het laatst gepleegde misdrijf. In de noot wordt toegelicht dat het Hof van Cassatie zich daarmee voor het eerst duidelijk conformeert aan de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Ook wordt aandacht besteed aan aanverwante vragen met betrekking tot samenhangende en voortdurende... lees meer Duiding strafprocesrecht 2017 In de reeks Duiding uitgegeven door Larcier verscheen in 2017 een nieuwe editie van het boek Duiding strafprocesrecht. Het boek bevat verhelderende commentaren bij de belangrijkste bronnen van het strafprocesrecht, allen geschreven door verschillende academici, advocaten en magistraten. Joachim Meese is een van de editors, samen met Martine De Busscher, Dirk Van Der Kelen en Johan Verbist. lees meer De duur van het strafproces Dit boek betreft het doctoraal proefschrift waarmee Joachim Meese in oktober 2005 promoveerde tot doctor in de Rechten aan de Universiteit Gent. Het omvat onder meer een zeer grondige bespreking van de verjaring van de strafvordering en de redelijke termijn in strafzaken en wordt algemeen beschouwd als een standaardwerk in de hedendaagse rechtsliteratuur. Het boek werd uitgegeven bij Larcier in februari 2006 en lag aan de wieg van een kentering in de Belgische rechtspraak inzake de overschrijding van de redelijke termijn tijdens het vooronderzoek. lees meer Veroordeling tot betaling van de tegenwaarde van de verbeurdverklaarde goederen schendt de Grondwet niet In een arrest van 31 januari 2019 (nr. 16/2019) heeft het Grondwettelijk Hof zich uitgesproken over de veroordeling tot de betaling van de tegenwaarde van de verbeurdverklaarde goederen die kan worden uitgesproken in douanestrafzaken.

Krachtens artikel 221, § 1, van de algemene wet inzake douane en accijnzen(AWDA) dient de rechter die een in artikel 220 van de AWDA bedoeld douanemisdrijf bewezen acht, de betrokken goederen verbeurd te verklaren, waardoor de Belgische Staat van rechtswege eigenaar wordt van die goederen.

Teneinde de rechten van de Belgische Staat te vrijwaren, dient de rechter die de verbeurdverklaring uitspreekt, daaraan tevens, op vordering van de directeur der douane en accijnzen, een veroordeling te koppelen tot betaling...
lees meer
De zuivering der nietigheden: een joint dissenting opinion Naar aanleiding van het emeritaat van buitengewoon hoogleraar en barones Chris Van den Wyngaert, werd haar eind 2017 een liber amicorum overhandigd. Joachim Meese, die in 2010 in haar voetsporen trad als professor strafprocesrecht aan de Universiteit Antwerpen, schreef daarin een bijdrage met als titel “de zuivering der nietigheden: een joint dissenting opinion“. lees meer Openbaar ministerie mag advies verlenen bij loutere afhandeling burgerlijke belangen In een arrest van 29 september 2020 heeft het Hof van Cassatie verduidelijkt dat het openbaar minsterie bij de afhandeling van de burgerlijke belangen aanwezig mag zijn ter terechtzitting en er zijn advies over de beoordeling van de burgerlijke vordering kenbaar mag maken. lees meer Strafrecht in de onderneming Dit boek benadert het straf- en het strafprocesrecht praktisch vanuit het standpunt van de ondernemer. Voor veel ondernemers is het strafrecht als ondernemersrisico nog steeds een grote onbekende. Nochtans wijst de actualiteit erop dat de strafrechtelijke risico’s voor de ondernemer niet verwaarloosbaar zijn. lees meer Stirmanov t. Rusland: procureur die zich uitspreekt over schuld aan verjaarde feiten schendt het vermoeden van onschuld In een arrest van 29 januari 2019 (Stirmanov t. Rusland) heeft het EHRM Rusland veroordeeld wegens een miskenning van het vermoeden van onschuld. De aanleiding tot die veroordeling was een beslissing van een Russische procureur om geen onderzoek te openen wegens verjaring. In die beslissing werd namelijk duidelijk standpunt ingenomen over de schuld van de verdachte.
lees meer
Geen grievenschrift en toch ontvankelijk hoger beroep bij gebrek aan kennis vormvoorwaarden In een arrest van 20 oktober 2020 beslist het Hof van Cassatie dat het hoger beroep dat een gedetineerde zelf heeft aangetekend zonder een grievenformulier in te dienen, slechts onontvankelijk kan worden verklaard als redelijkerwijze kan worden aangenomen dat de gedetineerde beklaagde op de hoogte was of kon zijn van de verplichting zulks tijdig te doen. lees meer Duitse parketmagistraat onvoldoende onafhankelijk om Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen In twee belangrijke arresten van 27 mei 2019 heeft het Hof van Justitie zich uitgesproken over het uitvaardigen van een bevel tot aanhouding door een magistraat van het parket. Daar waar in België over het uitvaardigen van een (Europees) bevel tot aanhouding wordt beslist door een onderzoeksrechter, gebeurt dat in sommige landen door een magistraat van het openbaar ministerie. Daarvan zegt het Hof van Justitie dat dit niet altijd verenigbaar is met de vereisten van het Unierecht, namelijk wanneer er onvoldoende waarborgen zijn dat de betrokken parketmagistraat de beslissing volstrekt onafhankelijk kan nemen.

Deze arresten hebben uiteraard grote gevolgen voor alle lopende zaken waarin Belgische onderzoeksgerechten (en ook buitenlandse gerechtelijke autoriteiten)...
lees meer
Venet t. België: laattijdige oproeping voor zitting Hof van Cassatie schendt art. 5.4 EVRM Bij arrest van 22 oktober 2019 (Venet t. België) werd ons land veroordeeld wegens een schending van artikel 5.4 EVRM.

In casu ging het om een inverdenkinggestelde die cassatieberoep had aangetekend tegen de handhaving van zijn aanhouding door de kamer van inbeschuldigingstelling, maar niet aanwezig kon zijn ter zitting van het Hof van Cassatie door de laattijdige ontvangst van de oproeping.
lees meer