Venet t. België: laattijdige oproeping voor zitting Hof van Cassatie schendt art. 5.4 EVRM
24 OKTOBER 2019
Bij arrest van 22 oktober 2019 (Venet t. België) werd ons land veroordeeld wegens een schending van artikel 5.4 EVRM. Die bepaling voorziet dat eenieder, die door arrestatie of detentie zijn vrijheid is ontnomen, het recht heeft voorziening te vragen bij het gerecht opdat deze spoedig beslist over de rechtmatigheid van zijn detentie en zijn invrijheidstelling beveelt, indien de detentie onrechtmatig is.
In casu was de verzoeker, Lionel Venet, aangehouden door de onderzoeksrechter in het kader van een onderzoek naar drugdelicten. Venet betwistte de regelmatigheid van de aanhouding ter gelegenheid van de eerste verschijning voor de raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling. Zijn aanhouding bleef echter gehandhaafd, waarna hij cassatieberoep aantekende tegen de beslissing van de kamer van inbeschuldigingstelling op 2 november 2015.
Op vrijdag 6 november 2015 werd om 14u58 een faxbericht verstuurd door de griffie van het Hof van Cassatie naar de gevangenis van Sint-Gillis, waar de verzoeker gedetineerd was. Daarmee werd Venet verwittigd dat zijn zaak zou behandeld worden op de zitting van dinsdag 10 november om 9u30. Op die kennisgeving was vermeld dat zijn aanwezigheid op de zitting niet vereist is, maar dat hij, als hij de zitting wenste bij te wonen, het parket-generaal bij het Hof van Cassatie moest (laten) verwittigen ten minste 48 uur voor de zitting.
Het bewuste faxbericht werd echter pas maandag 9 november (het precieze uur is niet gekend) aan Venet overhandigd. Zijn advocaat kreeg dezelfde oproeping per brief, maar die kwam pas toe op de dag van de zitting in de namiddag.
Het Hof besluit uit deze feitelijke gegevens dat Venet en zijn raadsman niet tijdig werden verwittigd dat de zaak zou behandeld worden op de zitting van 10 november 2015. Daardoor konden zij niet nuttig gebruik maken van de mogelijkheid om nog te antwoorden op het mondeling advies van het openbaar ministerie. Om die reden wordt een schending van artikel 5.4 EVRM aangenomen (randnr. 49 van het arrest).
Terecht wijst het Hof er op dat de wet niet voorziet in een termijn die bij de oproeping moet worden gerespecteerd (randnr. 48), wat eigenlijk beter wel zo zou zijn. Bovendien was het zo dat van Venet verwacht werd dat hij minstens 48 uur voor de zitting een aanvraag tot het parket-generaal zou richten om de zitting te kunnen bijwonen, terwijl hij door de laattijdige oproeping nooit aan die minimumtermijn kon voldoen.