Stirmanov t. Rusland: procureur die zich uitspreekt over schuld aan verjaarde feiten schendt het vermoeden van onschuld
29 JANUARI 2019
In een arrest van 29 januari 2019 (Stirmanov t. Rusland) heeft het EHRM Rusland veroordeeld wegens een miskenning van het vermoeden van onschuld.
Een vreemd verhaal
De feiten die aan deze veroordeling voorafgaan, zijn op zijn zachtst gezegd vreemd. Tegen Stirmanov was een strafklacht neergelegd, maar de Russische procureur weigerde een onderzoek te openen omdat de feiten al verjaard waren. Stirmanov verzet zich echter tegen die beslissing. Hij beroept zich daarvoor met name op het feit dat naar Russisch recht een weigering tot het openen van een onderzoek wegens verjaring slechts mogelijk is als de verdachte zich daar niet tegen verzet (art. 27, §2 CCP Rusland). Hij krijgt daarin ook gelijk, waardoor de beslissing van de procureur nietig wordt verklaard.
Vervolgens wordt Stirmanov verhoord. Hij beroept zich echter op zijn zwijgrecht en weigert dus een verklaring af te leggen over de feiten. Wat hij wel doet, is verklaren dat hij niet akkoord is met de weigering een onderzoek te openen. Niettemin beslist de procureur opnieuw geen onderzoek te starten, wat opnieuw wordt aangevochten door Stirmanov. Ook deze keer wordt de beslissing van de procureur vernietigd, onder meer omdat de toelichting over de feiten tegenstrijdigheden bevatte. De procureur maakt daarna nog maar eens een beslissing tot weigering van het openen van het onderzoek en het is die beslissing (van 24 april 2006) die aanleiding geeft tot de klacht te Straatsburg.
De tekst ervan luidde:
“Il est établi que M. Stirmanov R.A. a commis l’infraction réprimée par l’article 330 § 1 du CP qui, d’après l’article 15 § 2 du CP, est d’une gravité moyenne.
Selon l’article 78 § 1 a) du CP, le délai de prescription pour les infractions de gravité moyenne est fixé à deux ans ; M. Stirmanov a commis l’infraction au mois de mai 2003, [par conséquent] il est [exonéré] de la responsabilité pénale pour cause de prescription (article 24 § 1 alinéa 3).
L’article 24 § 1 alinéa 3 indique qu’une enquête pénale ne peut être ouverte après le dépassement du délai de prescription. Puisque le délai de prescription pour l’infraction commise par M. Stirmanov a été dépassé, il a été décidé par une décision du 28 novembre 2005 de ne pas le poursuivre pénalement. (…)”
Vermoeden van onschuld
Uit die overwegingen blijkt duidelijk dat de procureur standpunt heeft ingenomen over de schuld van Stirmanov, terwijl nochtans duidelijk was dat de feiten waren verjaard en dus nooit aanleiding zouden kunnen geven tot een veroordeling.
Dat is problematisch in het licht van het vermoeden van onschuld. Daarover wordt bv. in artikel 4 van de Richtlijn 2016/343 van 9 maart 2016 van het Europees Parlement en de Raad verduidelijkt dat het onder meer inhoudt dat ervoor gezorgd moet worden dat een verdachte of beklaagde in openbare verklaringen van overheidsinstanties niet als schuldig wordt aangeduid zolang zijn schuld niet in rechte is komen vast te staan.
Ook het EHRM heeft reeds meermaals het belang onderstreept van de woordkeuze van verklaringen van overheidsambtenaren, zoals een lid van het openbaar ministerie.
In de zaak Stirmanov herinnert het Hof eraan dat het vermoeden van onschuld ook geldt wanneer de strafvordering komt te vervallen, zoals bij verjaring (§43 van het arrest). Het is dan ook duidelijk dat de beslissing van de Russische procureur van 24 april 2006 het vermoeden van onschuld heeft miskend.
Om die reden wordt Rusland veroordeeld om aan Stirmanov een morele schadevergoeding te betalen van 5.000 euro, het bedrag dat door Stirmanov was voorgesteld.