Rooman t. België: langdurige detentie zonder gepaste zorg bij gebrek aan Duitstalige zorgverleners schendt art. 3 en 5 EVRM
1 FEBRUARI 2019
In een arrest van 31 januari 2019 in de zaak Rooman, heeft de Grote Kamer België veroordeeld wegens schending van artikel 3 EVRM (onmenselijke behandeling) en artikel 5 EVRM (onwettige vrijheidsberoving). De video van de uitspraak kan worden bekeken via deze link.
Feitelijke achtergrond
René Rooman is in 1997 veroordeeld wegens diefstal en seksueel geweld. In principe zou hij vrijkomen op 20 februari 2004. Naar aanleiding van nieuwe feiten gepleegd tijdens zijn detentie, wordt hij echter op 16 juni 2003 door de raadkamer geïnterneerd op basis van een neuro-psychiatrisch verslag van 2001 en een psychologisch verslag van 2002. Uit die verslagen blijkt namelijk dat hij een narcistische en paranoïde persoonlijkheid heeft en lijdt aan een ernstige geestesstoornis waardoor hij niet in staat is om controle te hebben over zijn handelingen. Die beslissing tot internering wordt in graad van beroep bevestigd.
Sinds 21 januari 2004 verblijft René Rooman in de inrichting voor de bescherming van de maatschappij van Paifve voor (Franstalige) mannelijke geïnterneerden. Het probleem is echter dat Rooman enkel de Duitse taal machtig is, wat uiteraard ook een van de Belgische landstalen is. Omdat er in de instelling geen Duitstalige zorgverleners zijn, kan Rooman geen psychologische of psychiatrische ondersteuning worden geboden.
De zaak Rooman is dus anders dan de overige interneringszaken waarvoor ons land al werd veroordeeld. De klacht van Rooman betreft namelijk niet het feit dat de inrichting van Paifve als dusdanig niet aangepast is aan zijn zorgnoden, maar wel het feit dat hij geen aangepaste zorg krijgt omdat hij niet kan communiceren met de zorgverleners in het Duits. Uit diverse verslagen en rechterlijke beslissingen blijkt ook dat het gebrek aan verbetering van de gezondheidstoestand van René Rooman daarin te wijten valt. Doorheen de jaren detentie wordt wel getracht een oplossing te vinden, maar dat heeft niet veel opgeleverd. Schrijnend is bv. dat Rooman in 2010 enkele maanden toegang had tot een Duitstalige externe psycholoog, maar dat die zijn tussenkomst heeft beëindigd wegens laattijdige betaling door de Belgische Staat.
Sedert augustus 2017 is de situatie van Rooman uiteindelijk wel verbeterd, onder meer door maandelijkse contacten met een Duitstalige psycholoog.
Beslissing van het EHRM
De zaak Rooman leidde eerder al tot een arrest van het EHRM van 18 juli 2017, waarin het Hof besloot dat er wel sprake was van een schending van art. 3 EVRM, maar niet van art. 5 EVRM. Het is dus naar aanleiding van dat arrest dat België extra inspanningen heeft geleverd. Rooman verzocht echter om een verwijzing van de zaak naar de Grote Kamer, wat toegelaten werd.
In het arrest van de Grote Kamer wordt ditmaal een schending vastgesteld van zowel art. 3 als art. 5 EVRM en dit voor de periode begin 2004 tot augustus 2017.
Wat de schending van art. 3 EVRM betreft, tilt het Hof er zwaar aan dat de Belgische Staat zich verschool achter het excuus dat er geen Duitstalige zorgverleners waren in Paifve, dit terwijl het een landstaal betreft en de duur van de detentie bijzonder lang was (§156).
Wat de schending van art. 5 EVRM betreft, komt het Hof tot het besluit dat de instelling in Paifve niet geschikt was voor de uitvoering van de detentie van Rooman. Het stond namelijk vast dat verbetering en reïntegratie van Rooman vereiste dat zorg kon worden verleend in het Duits, terwijl dat niet kon in Paifve. De maatregelen die de overheid wel nam, waren ook volstrekt inadequaat (§241).
Aan Rooman wordt een morele schadevergoeding toegekend van 32.500,00 euro. Opvallend is dat de Belgische rechter Lemmens in een partly concurring and partly dissenting opinion aanvoert dat de toegekende morele schadevergoeding excessief is in vergelijking wat gebruikelijk wordt toegekend in gelijkaardige gevallen. Met name wijst hij er op dat in het verleden steeds 16.000 euro werd toegekend bij veroordelingen wegens schending van zowel artikel 3 als 5 EVRM, ongeacht de duur van de vrijheidsberoving.