Hof van Cassatie bevestigt onmiddellijke werking soepelere procedurewet
11 FEBRUARI 2019
In een arrest van 5 februari 2019 (P.18.0793.N) heeft het Hof van Cassatie bevestigd dat een soepelere procedurewet onmiddellijk van toepassing is op alle hangende zaken.
In de zaak die aanleiding gaf tot het arrest werd een inbreuk op de Taalwet Gerechtszaken aangevoerd. Overeenkomstig artikel 40 van de oude versie van die wet, waren de regels ervan nog zonder meer voorgeschreven op straffe van nietigheid (zij het dat deze nietigheid kan worden gedekt door elk niet zuiver voorbereidend vonnis of arrest dat op tegenspraak is gewezen). Na wijziging bij wet van 25 mei 2018, is thans bepaald dat op deze nietigheden de artikelen 794, 861 en 864 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing zijn. Dat houdt onder meer in dat de rechter maar kan besluiten tot nietigheid als het aangeklaagde verzuim of de aangeklaagde onregelmatigheid de belangen schaadt van de partij die de exceptie opwerpt.
In het arrest wordt gepreciseerd dat de (in het Gerechtelijk Wetboek voorziene) herstelmogelijkheden van de nietigheden waarin artikel 40, eerste lid van de Taalwet Gerechtszaken thans voorziet, overeenkomstig artikel 3 Gerechtelijk Wetboek onmiddellijk van toepassing zijn op alle rechtsplegingen waarover de rechter nog dient te beslissen (randnr. 8 van het arrest).
Op zich lijkt dat niet verrassend omdat de onmiddellijke toepassing van procedurewetgeving vaste rechtspraak is. Maar daar staat wel tegenover dat het Grondwettelijk Hof in een arrest van 8 november 2018 (nr. 153/2018) aangaf dat de door de politiediensten en de vervolgende instanties na te leven regels betreffende de bewijsvoering van de schuld van een persoon, in beginsel niet in het nadeel van die persoon mogen worden gewijzigd met terugwerkende kracht (overweging B.24.4). Die nuancering lijkt dus nog niet te zijn opgepikt door het Hof van Cassatie.