Grondwettelijk Hof stelt nieuwe schending Grondwet vast inzake voorrecht van rechtsmacht
24 SEPTEMBER 2020
In een zaak behandeld door ons kantoor heeft het Grondwettelijk Hof bij arrest van 24 september 2020 (nr. 124/2020) nog maar eens een schending van de Grondwet vastgesteld met betrekking tot het voorrecht van rechtsmacht.
De uitspraak kwam er naar aanleiding van drie prejudiciële vragen gesteld door het Hof van Cassatie in een arrest van 26 november 2019 (zie daarover ons eerder bericht).
Het Grondwettelijk Hof bevestigt opnieuw dat het ontberen van een regeling der rechtspleging na gerechtelijk onderzoek de toets van de Grondwet niet doorstaat. Dat is niet anders in het bijzondere geval dat de strafvordering lastens de houder van het voorrecht van rechtsmacht op het ogenblik van het afsluiten van het gerechtelijk onderzoek reeds is vervallen door een minnelijke schikking of door een sepotbeslissing van de procureur-generaal. In een dergelijk scenario kan het openbaar ministerie dus niet overgaan tot rechtstreekse dagvaarding van andere personen die samen met de houder van het voorrecht van rechtsmacht het voorwerp hebben uitgemaakt van het onderzoek, maar moet integendeel toepassing gemaakt worden van artikel 127 Wetboek van Stafvordering. Dat houdt dus in dat de zaak moet worden voorgelegd aan het onderzoeksgerecht, dat onder meer zal moeten beslissen over het al dan niet voorhanden zijn van voldoende bezwaren om een verwijzing naar de vonnisrechter te rechtvaardigen.