Criminis. Uw licht in het strafrecht. meer snelnieuws {{meta:eg-verwijzing}}

Criminis. Uw licht in het strafrecht. meer snelnieuws {{meta:eg-verwijzing}}

Amanda Knox t. Italië: onvoldoende onderzoek naar mensonwaardige behandeling, gebrek aan bijstand en een te voortvarende tolk leiden tot oneerlijk proces

25 JANUARI 2019

Het verhaal van Amanda Knox is wellicht iedereen bekend. Deze Amerikaanse uitwisselingsstudente werd verdacht van de moord op Meredith Kercher in 2007 in Perugia (Italië) en zat hierdoor 4 jaar in de gevangenis in Italië. De zaak en het lange proces kregen heel wat media-aandacht. Na eerder te zijn veroordeeld, werd Amanda Knox uiteindelijk op 27 maart 2015 definitief vrijgesproken voor de moord bij arrest van het Italiaanse Hof van Cassatie. Op Netflix is intussen een documentaire te zien over de zaak.

Op 24 januari 2019 deed het EHRM uitspraak in de zaak Knox t. Italië. Dit arrest is een uitloper van de strafprocedure die in Italië tegen Amanda Knox werd gevoerd. Knox werd namelijk ook vervolgd wegens laster omdat ze een derde onterecht had beschuldigd van de moord. Voor die feiten was ze ook veroordeeld en die veroordeling hield wel stand in 2015. Het Hof van Cassatie stelde namelijk vast dat deze beslissing al kracht van gewijsde had bekomen. De daarvoor opgelegde straf bedroeg drie jaar gevangenisstraf. Het is naar aanleiding van deze uitspraak dat Amanda Knox een verzoekschrift heeft ingediend bij het EHRM.

Het EHRM stelt drie schendingen van het Verdrag vast.

Een eerste schending betreft art. 3 EVRM. Meer bepaald wordt vastgesteld dat de klacht van Knox over mishandelingen tijdens haar verhoor door de politie (zij zou twee keer een klap in het gezicht hebben gekregen en zou onder ernstige psychologische druk zijn gezet om te spreken), onvoldoende werden onderzocht. Het gaat dus om een miskenning van het procedurele luik van art. 3 EVRM, namelijk de positieve verplichting om een klacht wegens miskenning van die bepaling ernstig en adequaat te onderzoeken (§ 138 van het arrest). Of de door Knox aangevoerde mishandelingen ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, kan het Hof niet achterhalen. Er wordt dus geen schending aangenomen van het materiële luik van art. 3 EVRM (§ 140).

Een tweede schending betreft het gebrek aan bijstand van een advocaat bij het verhoor van 6 november 2007. Het Hof stelt vast dat er geen sprake was van dwingende redenen die het gebrek aan bijstand zouden kunnen verantwoorden (§ 157). Er moet dus worden nagegaan of het recht op een eerlijk proces hierdoor niet is miskend, waarbij de bewijslast van de eerlijkheid van het proces op de overheid rust en er een zeer strikte controle geldt (§ 158). Het hof past hier met andere woorden de principes toe die ondertussen genoegzaam bekend zijn sedert de arresten van de Grote Kamer in de zaken Ibrahim t. het Verenigd Koninkrijk, Simeonovi t. Bulgarije en Beuze t. België. Bij de toepassing van deze principes wijst het Hof onder meer op de kwetsbaarheid van Knox als jonge studente in een vreemd land waarvan ze de taal amper machtig is (§ 160). Verder wordt vastgesteld dat zij de lasterlijke verklaring vrij snel heeft ingetrokken en dat de zonder bijstand afgelegde verklaring zelf het misdrijf uitmaakt waarvoor Knox werd veroordeeld. Er wordt dan ook een schending vastgesteld van de artikelen 6 §§1 en 3(c) EVRM (§ 167).

De laatste vastgestelde schending heeft betrekking op de tussenkomst van een tolk. Knox had namelijk aangevoerd dat de tolk die ingeschakeld werd bij het verhoor van 6 november 2007 niet professioneel en onpartijdig was en als het ware als bemiddelaar optrad door Knox te suggereren een bepaalde versie van de feiten te geven. Het hof herinnert eraan dat de overheid niet enkel moet voorzien in een tolk, maar ook moet toezien op de kwaliteit van de door de tolk geleverde diensten (§ 182). Vervolgens wordt vastgesteld dat wat Knox heeft aangevoerd, onvoldoende werd onderzocht. Er werd ook niet nagegaan of dit het eerlijk karakter van het proces heeft aangetast. Het Hof concludeert dan ook tot een schending van de artikelen 6 §§1 en 3(e) EVRM (§ 188).

Italië wordt veroordeeld tot een morele schadevergoeding van 10.400 euro en tot betaling van een bedrag van 8.000 euro voor de kosten gemaakt voor de procedure voor het EHRM.

Deel dit bericht

Met Criminis snelnieuws proberen we u zo snel mogelijk in kort bestek op de hoogte te brengen van nieuwe evoluties in het strafrecht.