Herroeping probatie-uitstel mag anders geregeld zijn dan sanctionering bij niet-uitvoering autonome probatiestraf
31 JANUARI 2019
In een arrest van 31 janauri (nr. 12/2019) heeft het Grondwettelijk Hof vastgesteld dat art. 14, § 2, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, het gelijkheidsbeginsel niet schendt.
De uitspraak kwam er op prejudiciële vraag gesteld door het Hof van Cassatie. In die vraag werd het onderscheid aan de kaak gesteld tussen de regeling tot herroeping van probatie-uitstel enerzijds en de sanctionering bij niet-uitvoering van een autonome probatiestraf anderzijds.
Probatie-uitstel
Het eerste geval betreft dus het probatie-uitstel. Dat is een strafuitvoeringsmodaliteit die erin bestaat dat de uitgesproken straf, geheel of gedeeltelijk, niet ten uitvoer wordt gelegd, mits de veroordeelde zich ertoe verbindt probatievoorwaarden na te leven die door de rechter worden bepaald. Dat moet gedurende een proeftermijn tussen één en vijf jaar, eveneens te bepalen door de rechter.
Wanneer de veroordeelde die voorwaarden niet (langer) naleeft, kan het openbaar ministerie de rechter verzoeken het uitstel te herroepen. Indien de rechter ingaat op dat verzoek, betekent dit dat de uitgestelde straf alsnog moet worden ondergaan. In dat geval wordt geen rekening gehouden met de periode waarin de veroordeelde de opgelegde voorwaarden wel heeft nageleefd. Stel dat de proeftermijn vijf jaar bedraagt en de veroordeelde pas na twee jaar de opgelegde voorwaarden niet langer respecteert, dan zal het naleven van de voorwaarden gedurende twee jaar geen enkel gevolg hebben voor de straf die na de herroeping nog moet worden ondergaan: beslist de rechter tot herroeping, dan slaat dat op de volledige straf (of het volledige gedeelte dat met uitstel werd uitgesproken).
Autonome probatiestraf
Het tweede geval heeft betrekking op de autonome probatiestraf, ingevoerd in 2014. Die autonome probatiestraf gaat gepaard met een gevangenisstraf of met een geldboete als vervangende straf, voor het geval de probatiestraf niet wordt uitgevoerd. Die vervangende straf kan ten uitvoer worden gelegd als de autonome probatiestraf niet of slechts gedeeltelijk wordt uitgevoerd. Maar in dat geval voorziet de wet wel dat het openbaar ministerien dan rekening moet houden met het gedeelte van de autonome probatiestraf dat door de veroordeelde reeds is uitgevoerd. Hoe dat precies moet gebeuren, is uitgewerkt in een omzendbrief van het College van procureurs-generaal (COL nr. 18/2016). Daarbij wordt een onderscheid gemaakt naargelang de niet-uitvoering of de slechte uitvoering al dan niet te wijten is aan de betrokkene zelf.
Verschil in behandeling
Uit het voorgaande volgt dat de sanctie voor het niet-naleven van probatievoorwaarden anders is in de beide hoger beschreven scenario’s. Ten aanzien van de eerste categorie van veroordeelden zal de rechter die het probatie-uitstel herroept, geen rekening kunnen houden met de periode tijdens welke de veroordeelde de modaliteiten van het probatie-uitstel in acht heeft genomen (zodat de hoofdgevangenisstraf waarmee het probatie-uitstel gepaard gaat, in haar geheel zal moeten worden uitgevoerd), terwijl ten aanzien van de tweede categorie van veroordeelden, het openbaar ministerie dat de vervangende gevangenisstraf van een autonome probatiestraf ten uitvoer legt, rekening zal moeten houden met de autonome probatiestraf die door de veroordeelde reeds is uitgevoerd.
Het Grondwettelijk Hof stelt nu vast dat dit onderscheid het gelijkheidsbeginsel niet schendt. Het Hof komt tot dat besluit omwille van de verschillen tussen beide scenario’s (zie overwegingen B.10.1 tot B.10.4) en omwille van het feit dat het onderscheid geen onevenredige gevolgen met zich brengt (overweging B.11).