volgberoep
volgberoep

Ook de beklaagde beschikt voortaan over een volgberoep

6 JUNI 2019

Het Grondwettelijk Hof heeft zich in een arrest van 6 juni 2019 (nr. 96/2019) nog maar eens uitgesproken over het in 2016 gewijzigde hoger beroep in strafzaken. Daarin beslist het Hof dat er sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel in zoverre de wet “wanneer de procureur des Konings tussen de twintigste en de dertigste dag van de beroepstermijn hoger beroep instelt tegen een op tegenspraak gewezen vonnis, voor de beklaagde niet voorziet in eenzelfde bijkomende termijn” (namelijk de termijn die voorzien is voor het openbaar ministerie wanneer het volgberoep instelt).

Volgberoep

In essentie komt deze beslissing erop neer dat het volgberoep waarover het openbaar ministerie beschikt, ook moet openstaan voor de beklaagde.

Overeenkomstig artikel 203, §1 van het Wetboek van Strafvordering, beschikt het openbaar ministerie over een bijkomende termijn van 10 dagen om hoger beroep in te stellen, nadat de beklaagde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij hoger beroep heeft aangetekend. Daar waar zowel voor de beklaagde als voor het openbaar ministerie standaard een beroepstermijn van 30 dagen geldt, voorziet de wet dus in een bijkomende termijn voor het openbaar ministerie wanneer het wil reageren op een hoger beroep dat ingesteld wordt door de beklaagde (of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij).

In de praktijk is het namelijk zo dat wanneer een beklaagde hoger beroep aantekent, het openbaar ministerie dat bijna steeds ook doet om het de appelrechters mogelijk te maken tot strafverzwaring te beslissen mocht men dat wenselijk achten (het zogenaamde volgberoep). De wetgever vond het in 2016 nodig om het openbaar ministerie daarvoor 10 dagen extra te geven om te vermijden dat het zou worden verschalkt door een op de valreep aangetekend hoger beroep uitgaand van de beklaagde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij. Nochtans is er ook nog artikel 205 van het Wetboek van Strafvordering, dat sowieso voorziet in een langere termijn (40 dagen) voor het openbaar ministerie bij het appelgerecht (zie daarover onze eerdere bijdrage hoger beroep door het openbaar ministerie bij het appelgerecht). Een volgberoep kan dus sowieso altijd op grond van deze bepaling.

Verschalking van de beklaagde

Aan het omgekeerde scenario, namelijk een verschalking van de beklaagde of burgerrechtelijk aansprakelijke partij door een op de valreep aangetekend hoger beroep uitgaand van het openbaar ministerie, heeft de wetgever niet gedacht. Vóór de wijzigingen in 2016 kon dat scenario geen probleem opleveren. Het hoger beroep van het openbaar ministerie had dan namelijk automatisch een volledig nieuwe beoordeling van de zaak tot gevolg. Zo kon op het enkel hoger beroep van het openbaar ministerie een veroordeling altijd omgezet worden in een vrijspraak, wat ook de reden was van het hoger beroep. Een apart door de beklaagde ingesteld hoger beroep was dus overbodig. De invoering van het zogenaamde grievenstelsel in 2016 (door de Potpourri II-wet) bracht hierin echter verandering. Sedertdien wordt het debat voor de appelrechter namelijk begrensd door de grieven die de partijen hebben geformuleerd. Tekent enkel het openbaar ministerie hoger beroep aan met als enige grief ‘straftoemeting’, dan kan de appelrechter zich dus niet meer buigen over de schuldvraag.

Een beklaagde kan nu dus wel worden verschalkt door een op de valreep ingesteld hoger beroep van het openbaar ministerie. Het debat voor de appelrechter wordt dan namelijk beperkt door de grieven van het openbaar ministerie, zonder dat de beklaagde zelf nog grieven kan formuleren.

Schending van het gelijkheidsbeginsel

In het arrest van 6 juni 2019 wordt door het Grondwettelijk Hof gepreciseerd dat het voorgaande niet verenigbaar is met het gelijkheidsbeginsel. Daar waar het openbaar ministerie nog kan reageren op een hoger beroep dat op het einde van de beroepstermijn wordt ingesteld door de beklaagde, is omgekeerd die mogelijkheid niet voorhanden voor de beklaagde.

Het Hof stelt zelfs vast dat die beperking nog wordt verergerd “door het feit dat geen enkele wetsbepaling vereist dat de beklaagde anderszins van de verklaring van hoger beroep van het openbaar ministerie op de hoogte wordt gebracht dan via de dagvaarding om voor het gerecht in hoger beroep te verschijnen, die mogelijk pas heel wat later aan de beklaagde wordt betekend”, terwijl omgekeerd het openbaar ministerie op de dag van de neerlegging, door de beklaagde, van het verzoekschrift tot hoger beroep door de griffie op de hoogte wordt gebracht (overweging B.8.2 van het arrest).

Het Hof besluit hieruit “dat het hoger beroep dat door een beklaagde is ingesteld tegen een op tegenspraak gewezen vonnis waartegen de procureur des Konings tussen de 20een de 30edag van de beroepstermijn hoger beroep heeft ingesteld, ontvankelijk kan worden verklaard wanneer het is ingesteld in de tien dagen die volgen op dat hoger beroep” (overweging B.11.1).

Concrete gevolgen

Concreet betekent dit dus dat het volgberoep dat de wet toekent aan het openbaar ministerie, voortaan ook bestaat voor de beklaagde. Tekent de procureur des Konings hoger beroep aan in de laatste 10 dagen van de standaardtermijn, dan kan de beklaagde ook nog hoger beroep aantekenen op strafgebied binnen de 10 dagen die volgen op het hoger beroep van het openbaar ministerie, waarbij de termijn van 30 dagen dus mag worden overschreden. Die nieuwe regel is van toepassing op alle hangende zaken, maar kan niet leiden het ongedaan maken van reeds definitieve beslissingen. Het Grondwettelijk Hof beslist namelijk om de gevolgen te handhaven voor de definitieve rechterlijke beslissingen op tegenspraak die gewezen zijn vóór de bekendmaking van het arrest in het Belgisch Staatsblad.

De vraag is nu of men in die hangende zaken de beklaagde kan verwijten dat hij geen hoger beroep heeft aangetekend dat wettelijk niet eens bestond, namelijk binnen de 10 dagen volgend op het hoger beroep door het openbaar ministerie. Dit zal ongetwijfeld aanleiding geven tot discussies over de precieze saisine van de appelrechter ingevolge het enkele hoger beroep van het openbaar ministerie.

In de zaak die aanleiding gaf tot het arrest van 6 juni 2019, had de beklaagde effectief hoger beroep aangetekend buiten de termijn van 30 dagen maar binnen de termijn van de 10 bijkomende dagen die de wet niet voorziet maar zou moeten voorzien volgens het Grondwettelijk Hof. Het ging dus om een heel wakkere beklaagde. Hij paste namelijk een termijn toe die de wet niet toekent, maar anticipeerde al op een later aan te voeren betwisting inzake het gelijkheidsbeginsel. In de praktijk zullen uiteraard nog veel zaken hangende zijn waarin de beklaagde minder alert is geweest. De vraag is nu of men in die hangende zaken de beklaagde kan verwijten dat hij geen hoger beroep heeft aangetekend dat wettelijk niet eens bestond, namelijk binnen de 10 dagen volgend op het hoger beroep door het openbaar ministerie. Dit zal ongetwijfeld aanleiding geven tot discussies over de precieze saisine van de appelrechter ingevolge het enkele hoger beroep van het openbaar ministerie.

Het zou overigens kunnen dat men in die zaken pas voor het appelgerecht voorhoudt dat men naar aanleiding van het hoger beroep door het openbaar ministerie moet kunnen beschikken over een vorm van incidenteel beroep over de strafvordering (wat nu niet bestaat). Daar valt namelijk ook iets voor te zeggen. Het probleem waarmee de beklaagde wordt geconfronteerd, is namelijk niet zozeer dat hij nog (hoofd)beroep moet kunnen aantekenen na het hoger beroep van het openbaar ministerie, maar wel dat hij de saisine van de appelrechter moet kunnen uitbreiden tot beslissingen op strafgebied waarover door het openbaar ministerie geen grieven werden geformuleerd. Een andere oplossing zou er dus ook in kunnen bestaan om een dergelijke uitbreiding mogelijk te maken tot aan het sluiten der debatten voor de appelrechter. Het Grondwettelijk Hof heeft in een arrest van 16 mei 2019 (zie ons eerder bericht van die dag) trouwens al vastgesteld dat de beperking van de saisine door het grievenstelsel niet geheel grondwettelijk is.

Nog nieuwe vragen

Zoals wel vaker het geval is, leidt het arrest van 6 juni 2019 trouwens ook nog tot enkele nieuwe vragen.

  1. Wat met de burgerrechtelijke aansprakelijke partij?

Vooreerst moet vastgesteld worden dat het arrest het enkel heeft over het hoger beroep ingesteld door de beklaagde. Aangenomen moet echter worden dat het volgberoep ook geldt voor de burgerrechtelijk aansprakelijke partij die geconfronteerd wordt met een hoger beroep van het openbaar ministerie.

  1. Wat bij hoger beroep door het openbaar ministerie bij het appelgerecht?

Verder zegt het arrest niets over de situatie waarbij het openbaar ministerie bij het appelgerecht hoger beroep aantekent met toepassing van artikel 205 van het Wetboek van Strafvordering. Die vraag was namelijk niet aan de orde in het geding dat aanleiding gaf tot de prejudiciële vraag gesteld door het Hof van Cassatie.

Ook in dat geval kan de beklaagde echter verschalkt worden door een op de valreep ingesteld hoger beroep. Meer nog, het hoger beroep kan zelfs nog worden ingesteld wanneer de termijn voor de beklaagde zelf al helemaal verstreken is, aangezien de toepasselijke termijn van 40 dagen langer is dan de 30 dagen waarover de beklaagde beschikt.

Naar analogie mag dus aangenomen worden dat een beklaagde (of burgerrechtelijk aansprakelijke partij) die geconfronteerd wordt met een hoger beroep dat overeenkomstig voornoemd artikel 205 werd aangetekend tussen de 20e en de 40e dag, moet beschikken over een termijn van 10 dagen te rekenen vanaf dat hoger beroep om alsnog zelf hoger beroep in te stellen. Die situatie moet weliswaar nog worden voorgelegd aan het Grondwettelijk Hof, maar deze oplossing lijkt in het licht van het arrest van 6 juni 2019 onvermijdelijk.

Naar analogie mag dus aangenomen worden dat een beklaagde (of burgerrechtelijk aansprakelijke partij) die geconfronteerd wordt met een hoger beroep dat overeenkomstig voornoemd artikel 205 werd aangetekend tussen de 20en de 40dag, moet beschikken over een termijn van 10 dagen te rekenen vanaf dat hoger beroep om alsnog zelf hoger beroep in te stellen. Die situatie moet weliswaar nog worden voorgelegd aan het Grondwettelijk Hof, maar deze oplossing lijkt in het licht van het arrest van 6 juni 2019 onvermijdelijk.

  1. En wat met de beslissing op burgerrechtelijk gebied?

Er is ten slotte nog de vraag of het volgberoep waarover de beklaagde nu beschikt, evenzeer aanleiding moet geven tot een bijkomende termijn om alsnog het debat voor de appelrechter uit te breiden naar de beslissing op burgerlijk gebied. Het volgberoep dat nu ontstaat door het arrest van 6 juni 2019, heeft enkel betrekking op de strafvordering. Bij gebreke aan een hoger beroep van de burgerlijke partij, kan geen incidenteel beroep worden ingesteld, maar dus ook geen hoofdberoep als de termijn om dat te doen (30 dagen) intussen is verstreken. Nochtans is het niet ondenkbaar dat een beklaagde die geconfronteerd wordt met een op de valreep aangetekend hoger beroep op strafgebied, ook de beslissing op burgerlijk gebied alsnog in het debat wil houden. Dat zou enkel kunnen indien ook daarvoor voorzien wordt in een bijkomende termijn. Daarbij zou kunnen gedacht worden – ook al is de situatie niet geheel vergelijkbaar – aan een termijn die analoog is aan de in artikel 203, §2 van het Wetboek van Strafvordering voorziene bijkomende termijn van 10 dagen voor de burgerlijke partij die geconfronteerd wordt met een hoger beroep dat tegen haar is gericht en waarbij die partij een of meerdere beklaagden of civielrechtelijk aansprakelijke partijen in de zaak wenst te houden.

Opgemerkt moet worden dat een vraag met betrekking tot deze problematiek werd voorgelegd aan het Grondwettelijk Hof, maar in het arrest van 6 juni 2019 onbeantwoord bleef omdat de vraag niet dienend was voor het geschil dat aanleiding gaf tot de prejudiciële vraag (zie overweging B.13).

Onvolledige beoordeling

Het is dus duidelijk dat ook na het arrest van 6 juni 2019 nog tal van vragen kunnen voorgelegd worden aan het Grondwettelijk Hof met betrekking tot beroepstermijnen en met betrekking tot het grievenstelsel.

Het is uiteraard eigen aan de taak van het Grondwettelijk Hof om prejudiciële vragen te beantwoorden, dat het antwoord beperkt blijft tot datgene dat dienend is voor het onderliggende geschil. Dat neemt niet weg dat het jammer is dat tot nu toe geen algehele beoordeling van het grievenstelsel heeft plaatsgevonden. Dat gebeurde namelijk niet voldoende in het kader van de beoordeling van het verzoek tot vernietiging van de Potpourri II-wet. In dat arrest werden trouwens met betrekking het grievenstelsel geen ongrondwettigheden vastgesteld (GwH 21 december 2017, nr. 148/2017). Uiteraard was het Hof ook in het kader van die beoordeling maar gehouden te antwoorden op de middelen die de verzoekers hebben aangevoerd. En die waren, zo blijkt, duidelijk niet voldoende uitgewerkt op dit punt. Het gevolg is dat het volledig uitklaren van alle (grondwettelijke en andere) problemen die zijn ontstaan door het gewijzigde hoger beroep in strafzaken pas zal bereikt worden door een lappendeken aan arresten van zowel het Hof van Cassatie als het Grondwettelijk Hof. Daarvan zijn er weliswaar al een pak geveld, maar nog lang niet allemaal.

Anders dan wat de wetgever destijds heeft aangekondigd, is het nieuwe hoger beroep dus geen quick win. Het is een epic fail.

Voor rechtspractici en appelrechters is die toestand alles behalve aangenaam. Het wekt ook geen verwondering dat recent door een verzekeraar werd aangegeven dat het aantal dossiers inzake beroepsaansprakelijkheid van advocaten behoorlijk is gestegen naar aanleiding van diverse onontvankelijk verklaarde hogere beroepen (en ongedaan verklaarde verzetten) (bron).

Anders dan wat de wetgever destijds heeft aangekondigd, is het nieuwe hoger beroep dus geen quick win. Het is een epic fail.

Deel dit bericht

Verwante berichten

De aanvang van de redelijke termijn bij voortgezette, voortdurende en samenhangende misdrijven In aflevering 6 van deze jaargang 2017 van het tijdschrift Nullum Crimen verscheen een noot van Joachim Meese onder het arrest van 23 mei 2017 van het Hof van Cassatie, dat een beslissing vernietigde omdat daarin was aangenomen dat de redelijke termijn bij voortgezette misdrijven voor het geheel van de vervolgde misdrijven slechts een aanvang neemt op het tijdstip waarop de beklaagde wordt beschuldigd van het laatst gepleegde misdrijf. In de noot wordt toegelicht dat het Hof van Cassatie zich daarmee voor het eerst duidelijk conformeert aan de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Ook wordt aandacht besteed aan aanverwante vragen met betrekking tot samenhangende en voortdurende... lees meer U hebt het recht om te zwijgen ... maar als u uw zwijgrecht gebruikt, riskeert u daarvoor wel tot vijf jaar gevangenisstraf In een arrest van 4 februari 2020 heeft het Hof van Cassatie beslist dat een verdachte die de toegangscode tot een informaticasysteem kent (bijv. zijn eigen gsm-toestel), maar weigert die op te geven ondanks een daartoe strekkend bevel van de onderzoeksrechter, strafbaar is. Dit arrest werd onmiddellijk opgepikt door de media en zal ongetwijfeld belangrijke gevolgen hebben voor de praktijk. Onze kritische en uitgebreide bespreking van het arrest is nu te lezen op Criminis. lees meer Grondwettelijk Hof vernietigt de wet digitale recherche gedeeltelijk In een arrest van 6 december 2018 (nr. 174/2018) heeft het Grondwettelijk Hof de wet van 25 december 2016 "houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van strafvordering en het Strafwetboek, met het oog op de verbetering van de bijzondere opsporingsmethoden en bepaalde onderzoeksmethoden met betrekking tot internet en elektronische en telecommunicaties en tot oprichting van een gegevensbank stemafdrukken" gedeeltelijk vernietigd. lees meer Amanda Knox t. Italië: onvoldoende onderzoek naar mensonwaardige behandeling, gebrek aan bijstand en een te voortvarende tolk leiden tot oneerlijk proces Het verhaal van Amanda Knox is wellicht iedereen bekend. Deze Amerikaanse uitwisselingsstudente werd verdacht van de moord op Meredith Kercher in 2007 in Perugia (Italië) en zat hierdoor 4 jaar in de gevangenis in Italië. De zaak en het lange proces kregen heel wat media-aandacht. Na eerder te zijn veroordeeld, werd Amanda Knox uiteindelijk op 27 maart 2015 definitief vrijgesproken voor de moord bij arrest van het Italiaanse Hof van Cassatie. Op Netflix is intussen een documentaire te zien over de zaak.

Op 24 januari 2019 deed het EHRM uitspraak in de zaak Knox t. Italië. Dit arrest is een uitloper van de strafprocedure die in Italië tegen Amanda Knox werd...
lees meer
Theory and practice of the European Convention on Human Rights Begin 2018 verscheen de vijfde editie van het legendarische boek Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, een internationaal standaardwerk inzake mensenrechten in Europa. Aan deze editie werd gewerkt door vele gezaghebbende auteurs in dat domein. lees meer Bij een laattijdig vastgesteld voortgezet misdrijf mag maar moet geen rekening worden gehouden met veroordelingen in een ander Europees land Wanneer de rechter vaststelt dat er sprake is van een laattijdig vastgesteld voortgezet misdrijf, moet hij toepassing maken van de bestraffingsmildering voorzien in artikel 65, tweede lid van het Strafwetboek. Die regel is echter niet van toepassing wanneer de eerdere feiten bestraft werden in een andere lidstaat van de Europese Unie. In een arrest van 16 januari 2020 heeft het Grondwettelijk Hof vastgesteld dat die situatie niet strijdig is met het gelijkheidsbeginsel, onder die interpretatie dat de rechter de veroordelingen in een andere lidstaat van de Europese Unie wel op een andere wijze in aanmerking kan nemen. lees meer Duiding strafprocesrecht 2017 In de reeks Duiding uitgegeven door Larcier verscheen in 2017 een nieuwe editie van het boek Duiding strafprocesrecht. Het boek bevat verhelderende commentaren bij de belangrijkste bronnen van het strafprocesrecht, allen geschreven door verschillende academici, advocaten en magistraten. Joachim Meese is een van de editors, samen met Martine De Busscher, Dirk Van Der Kelen en Johan Verbist. lees meer Toezeggingen aan criminelen in ruil voor verklaringen in België Op 22 en 23 november 2019 vindt te Brugge de jaarlijkse bijeenkomst van de Vereniging voor de vergelijkende studie van het recht van België en Nederland plaats. In de afdeling strafrecht van de vereniging zal het (zowel in België als in Nederland actuele) thema van de spijtoptant worden besproken.

Het preadvies aan Vlaamse kant werd geschreven door Joachim Meese en bevat onder meer een kritische analyse van de Belgische wettelijke regeling inzake spijtoptanten.
lees meer
Over nummerplaten, privacy en de verkeersboete Er is de voorbije week heel wat te doen geweest over de arresten van het Hof van Cassatie van 13 december 2016 aangaande de identificatie van de houder van een nummerplaat door de politie. Meteen hadden heel wat burgers vragen bij de rechtsgeldigheid van de verkeersboetes die in het verleden werden betaald of die nog te betalen vallen. lees meer Verzoekschrift tot voorlopige invrijheidstelling mag per fax worden ingediend In een arrest van 3 september 2019 (P.19.0911.N) heeft het Hof van Cassatie verduidelijkt dat een verzoekschrift tot voorlopige invrijheidstelling mag worden ingediend per fax. Weliswaar moet er zekerheid zijn dat het verzoek uitgaat van de verzoeker of zijn raadsman, maar die zekerheid vereist niet dat het verzoekschrift een originele handtekening bevat van de verzoeker of zijn raadsman. lees meer Het bewijs in strafzaken Dit verslagboek van de XLIste postuniversitaire cyclus Willy Delva besteedt aandacht aan procesefficiëntie in zijn verschillende aspecten en dit zowel in het civiele, penale als het publiek procesrecht. Het boek bevat onder meer een bijdrage van Joachim Meese over het bewijs in strafzaken. Daarin bespreekt hij de bewijslast en de bewijsmiddelen, het onrechtmatig verkregen bewijs, de bewijswaardering en de bewijsstandaard. Vooral aan het leerstuk van het onrechtmatig verkregen bewijs wordt veel aandacht besteed. lees meer Het getuigenverhoor à décharge na het arrest Murtazaliyeva Op 26 februari 2019 verduidelijkte het Hof van Cassatie met welke elementen de strafrechter rekening moet houden bij zijn beslissing om een getuige à décharge al dan niet te horen.

In deze bijdrage gaan we wat dieper in op de vraag hoe over diezelfde vraag werd geoordeeld door de Grote Kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in het arrest Murtazaliyeva (EHRM 18 december 2018, Murtazaliyeva t. Rusland).

Terloops maken we ook even melding van een arrest van het EHRM van 7 maart 2019 in de zaak Abdullayev t. Azerbeidzjan.
lees meer
Weigering om getuige à décharge te horen vereist concrete motivering Over de verplichting van de vonnisrechter om getuigen à charge te horen wanneer de beklaagde daarom verzoekt, is het standpunt van de rechtspraak ondertussen genoegzaam bekend. Gaat het echter om een vraag tot het horen van een getuige à décharge, dan is de toestand iets anders.

Een arrest van 26 februari 2019 van het Hof van Cassatie (P.18.1028.N) brengt daarover nu verheldering.
lees meer
Grievenformulier mag niet te soepel maar ook niet te streng beoordeeld worden In een arrest van 5 maart 2019 (P.18.1158.N) heeft het Hof van Cassatie zich nog maar eens uitgesproken over het grievenformulier in strafzaken.

Om na te gaan of de grieven voldoende nauwkeurig zijn geformuleerd, moet de appelrechter rekening houden met de wijze waarop de appellant in het verzoekschrift of grievenformulier de grieven heeft vermeld. Het Hof van Cassatie verduidelijkt dat de rechter bij die beoordeling niet overdreven soepel mag zijn omdat anders de bedoeling van de wetgever om ondoordachte hogere beroepen te vermijden niet kan worden bereikt, maar dat hij evenmin overdreven formalistisch mag zijn omdat anders het door artikel 6.1 EVRM gewaarborgde recht van toegang tot de rechter dreigt in...
lees meer
Gebrek aan grief over de schuld verhindert niet dat appelrechter ambtshalve de onschuld van de beklaagde kan vaststellen In twee belangrijke arresten van vandaag spreekt het Grondwettelijk Hof zich opnieuw uit over grievenstelsel. Deze arresten bouwen voort op een eerdere beslissing van 16 mei 2019 waarin werd vastgesteld dat de onmogelijkheid voor de appelrechter om de onschuld vast te stellen omdat geen grief over de schuld werd ontwikkeld, ongrondwettig is wanneer die onschuld blijkt uit een nieuw element dat maar aan het licht is gekomen na het indienen van de grieven.

Thans wordt vastgesteld dat er ook sprake is van ongrondwettigheid in de mate dat de appelrechter de onschuld van de beklaagde niet ambtshalve zou kunnen vaststellen omdat geen grief werd ontwikkeld met betrekking tot de beslissing over de...
lees meer
Cassatie stelt prejudiciële vraag over bestraffing onopzettelijke doding bij verkeersongeval In een arrest van 27 oktober 2020 heeft het Hof van Cassatie het verschil in bestraffing van onopzettelijke doding in verkeerscontext in vergelijking met andere vormen van onopzettelijke doding voorgelegd aan het Grondwettelijk Hof. lees meer Afkopen kan, maar vereist daadwerkelijke rechterlijke controle In aflevering 4 van jaargang 2016 van het tijdschrift Nullum Crimen verscheen een noot van Joachim Meese onder het arrest van 2 juni 2016 van het Grondwettelijk Hof (nr. 83/2016), waarin beslist werd dat de minnelijke schikking ongrondwettig is “in zoverre het het openbaar ministerie machtigt om via een minnelijke schikking in strafzaken een einde te maken aan de strafvordering nadat de strafvordering is ingesteld, zonder dat een daadwerkelijke rechterlijke controle bestaat”. lees meer Verplichte herstelexamens na herhaald plegen van zware verkeersmisdrijven niet ongrondwettig In een arrest van 28 mei 2019 heeft het Grondwettelijk Hof gepreciseerd dat het verplicht opleggen van herstelexamens na herhaald plegen van zware verkeersmisdrijven, zonder dat daarbij sprake is van rechterlijke beoordelingsvrijheid, niet ongrondwettig is. lees meer Minnelijke schikking en vermoeden van onschuld In een arrest van 5 september 2019 deed het Hof van Justitie een interessante uitspraak over het vermoeden van onschuld. Met name werd beslist dat artikel 4, 1e lid van de richtlijn 2016/343 “zich niet ertegen verzet dat een schikking waarin de verdachte in ruil voor strafvermindering zijn schuld erkent, die door een nationale rechter moet worden goedgekeurd, uitdrukkelijk als mededaders van het betrokken strafbare feit niet alleen die verdachte vermeldt, maar ook andere verdachten die hun schuld niet hebben erkend en worden vervolgd in het kader van een afzonderlijke strafprocedure, op voorwaarde dat ten eerste die vermelding noodzakelijk is voor de kwalificatie van de juridische aansprakelijkheid van de persoon die deze... lees meer De verjaring van de strafvordering uitgeklaard In dit boek wordt de complexe materie van de verjaring van de strafvordering op een duidelijke wijze in kaart gebracht. De verschillende facetten van de berekening van de verjaring worden besproken vanuit een ‘stappenplan’ om tot een correcte berekening te komen. De handige bijlagen bieden een schematisch overzicht van de essentiële elementen van die stappen, rekening houdend met de verschillende verjaringsregimes die van toepassing waren doorheen de tijd. Een onmisbaar werkinstrument dus voor advocaten, parketmagistraten en rechters. lees meer Het recht van de beklaagde om persoonlijk aanwezig te zijn bij het strafproces In een arrest van 30 mei 2017 heeft het Hof van Cassatie uitspraak gedaan over het recht van de beklaagde om zelf aanwezig te zijn op het strafproces en eraan deel te nemen. In de noot bij dit arrest, wordt aandacht besteed aan de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waaruit blijkt dat van het recht op persoonlijke deelname aan het strafproces slechts in uitzonderlijke omstandigheden mag worden afgeweken. lees meer Materiële vaststellingen in een PV met bijzondere bewijswaarde zijn niet helemaal onaantastbaar In een arrest van 6 oktober 2020 (P.20.0477.N) verduidelijkt het Hof van Cassatie dat de rechter ook bij processen-verbaal met bijzondere bewijswaarde kan oordelen dat een bepaalde vermelding erin van de politie een verschrijving inhoudt. Een dergelijke materiële vergissing kan door de rechter verbeterd worden. lees meer Verzoekschrift voorlopige invrijheidstelling ingediend per fax na het sluiten der griffie is neergelegd op de volgende werkdag In een arrest van 29 november 2019 verduidelijkt het Hof van Cassatie dat wanneer een verzoekschrift tot voorlopige invrijheidstelling per fax is ingediend na het sluitingsuur van de griffie (16u), de termijn van vijf dagen om uitspraak te doen over dat verzoek pas begint te lopen op de dag waarop de ontvangst van de fax op de griffie wordt vastgesteld binnen de openingsuren van de griffie. lees meer Uniform reglement verhoorbijstand Salduz gepubliceerd In het Staatsblad van vandaag is het "Uniform reglement verhoorbijstand Salduz in het kader van de permanentiedienst" van de Orde van Vlaamse Balies verschenen. In de toekomst zullen enkel advocaten die een bijzondere opleiding voor bijstand van verdachten tijdens het verhoor hebben gevolgd, nog ingeschreven kunnen worden op de permanentiedienst waarop een beroep wordt gedaan wanneer een advocaat wordt gezocht voor het verlenen van bijstand aan een gearresteerde verdachte. lees meer De impact van de EU op het recht op informatie in het strafproces: hoog tijd voor een Miranda-warning in België In het Nederlandse tijdschrift Strafblad is een artikel verschenen van Joachim Meese waarin hij pleit voor de invoering van een Miranda-warning in België en bij uitbreiding in de andere lidstaten van de Europese Unie die deze regel nog niet kennen.

Met een Miranda-warning wordt bedoeld dat bij elke arrestatie onmiddellijk een kennisgeving moet gebeuren van de rechten waarover de gearresteerde beschikt. Het gaat dan met name om het recht op bijstand van een advocaat, het zwijgrecht en het verbod van gedwongen zelfincriminatie. De term is afkomstig van het alom gekende arrest Miranda v. Arizona uit 1964 (US Supreme Court 13 juni 1966, Miranda vs Arizona, 384 U.S. 436). In dit arrest...
lees meer
Rechter moet GAS-boete kunnen verminderen bij verzachtende omstandigheden Uit een arrest van het Grondwettelijk Hof van 23 januari 2019 (arrest nr. 8/2019) blijkt dat GAS-boetes die worden opgelegd voor inbreuken op onder meer de regels inzake het stilstaan en het parkeren, door de rechter moeten kunnen worden verminderd tot onder het minimum als er sprake is van verzachtende omstandigheden.

Indien men voor dezelfde feiten voor de politierechter in een strafprocedure verschijnt, kan de rechter de geldboete verminderen door toepassing te maken van artikel 29, § 1, eerste lid, van de Wegverkeerswet. Het zou dus niet redelijk te verantwoorden vallen om iemand die een GAS-boete krijgt voor een zelfde feit, anders te behandelen (overweging B.7 van het arrest).
lees meer
Openbaar ministerie mag advies verlenen bij loutere afhandeling burgerlijke belangen In een arrest van 29 september 2020 heeft het Hof van Cassatie verduidelijkt dat het openbaar minsterie bij de afhandeling van de burgerlijke belangen aanwezig mag zijn ter terechtzitting en er zijn advies over de beoordeling van de burgerlijke vordering kenbaar mag maken. lees meer Rechtsmiddelen in het kader van de regeling der rechtspleging In deze video verduidelijkt Joachim Meese welke rechtsmiddelen kunnen worden aangewend in het kader van de regeling der rechtspleging. Aandacht wordt daarbij met name besteed aan beslissingen tot opschorting, internering, buitenvervolgingstelling en verwijzing naar de vonnisrechter. lees meer Veroordeling tot betaling van de tegenwaarde van de verbeurdverklaarde goederen schendt de Grondwet niet In een arrest van 31 januari 2019 (nr. 16/2019) heeft het Grondwettelijk Hof zich uitgesproken over de veroordeling tot de betaling van de tegenwaarde van de verbeurdverklaarde goederen die kan worden uitgesproken in douanestrafzaken.

Krachtens artikel 221, § 1, van de algemene wet inzake douane en accijnzen(AWDA) dient de rechter die een in artikel 220 van de AWDA bedoeld douanemisdrijf bewezen acht, de betrokken goederen verbeurd te verklaren, waardoor de Belgische Staat van rechtswege eigenaar wordt van die goederen.

Teneinde de rechten van de Belgische Staat te vrijwaren, dient de rechter die de verbeurdverklaring uitspreekt, daaraan tevens, op vordering van de directeur der douane en accijnzen, een veroordeling te koppelen tot betaling...
lees meer
Europees aanhoudingsbevel en detentie-omstandigheden In een  belangrijk arrest van 15 oktober 2019 (zaak C-128/18, Dumitru-Tudor Dorobantu), heeft de Grote Kamer van het Hof van Justitie zich uitgesproken over de vraag in welke mate bij de beslissing of de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel moet worden geweigerd, rekening moet worden gehouden met de detentie-omstandigheden in het land dat het Europees aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd. Ook de minimale ruimte waarover de gedetineerde in de cel moet kunnen beschikken, komt daarbij aan bod. lees meer Hoger beroep door het openbaar ministerie bij het appelgerecht In een arrest van 23 oktober 2018 heeft het Hof van Cassatie gezorgd voor meer duidelijkheid over de wijze waarop het openbaar ministerie bij het appelgerecht hoger beroep moet instellen. De eiser in cassatie, vertegenwoordigd en bijgestaan door ons kantoor, had aangevoerd dat het hoger beroep door het openbaar ministerie bij het appelgerecht onontvankelijk had moeten worden verklaard omdat de akte van betekening van het hoger beroep met daarin de opgave van de grieven niet binnen de beroepstermijn ter griffie was neergelegd. Het Hof van Cassatie volgde deze redenering en vernietigde de bestreden beslissing: wanneer het openbaar ministerie hoger beroep aantekent op de wijze bedoeld in art. 205 van het... lees meer Hasan Köse t. Turkije: straf met uitstel wegens ernstig politiegeweld schendt art. 2 EVRM In een arrest van vandaag (Hasan Köse t. Turkije) heeft het EHRM zich nogmaals uitgesproken over de positieve verplichting die op de overheid rust om voorvallen van ernstig politiegeweld te onderzoeken en te bestraffen.

De verzoeker werd samen met zijn broer op weg naar het werk gestopt door de wegpolitie. Toen zij om identificatie vroegen van de twee politieagenten, raakten de gemoederen verhit en begonnen de politieagenten de broers te slaan en maakten zij gebruik van traangas. Ze toonden geen identificatie, wat de broers deed vrezen dat ze te maken hadden met dieven die zich hadden vermomd als politie. Een van de broers trachtte een knuppel uit zijn wagen te halen,...
lees meer
Duiding Strafrecht 2018 In de reeks Duiding is zopas de derde editie verschenen van het boek Duiding Strafrecht. Het boek biedt een volledige bespreking van alle artikelen uit het Strafwetboek en de belangrijkste bijzondere wetgeving.

De teksten zijn van de hand van een hele reeks eminente strafrechtspecialisten, zowel magistraten, academici als advocaten.

De hoofdredactie was opnieuw in handen van Martine De Busscher, Joachim Meese, Dirk Van Der Kelen en Johan Verbist.
lees meer
Aangehoudene wiens overlevering n.a.v. een Europees aanhoudingsbevel wordt uitgesteld, moet niet noodzakelijk gedetineerd blijven In een arrest van 28 mei 2019 stelt het Grondwettelijk Hof vast dat artikel 20, §§ 2, 3 en 4, van de wet van 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel het gelijkheidsbeginsel schendt "in zoverre het aan de personen die krachtens een uitvoerbaar verklaard Europees aanhoudingsbevel in hechtenis worden gehouden en wier overlevering aan de uitvaardigende Staat wordt uitgesteld met toepassing van artikel 24 van de wet van 19 december 2003, opdat in België vervolging kan worden ingesteld wegens een ander feit dan dat waarop het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft, niet de mogelijkheid biedt om te verzoeken om hun voorwaardelijke invrijheidstelling of om hun invrijheidstelling tegen borgstelling, noch om... lees meer Uitlevering van EU-onderdanen na het arrest Denis Raugevicius Wat als een Unieburger verblijft in een ander EU-land dan het zijne en er een vraag tot uitlevering wordt gericht aan dat land? Rusland vraagt bv. de uitlevering aan België van een Nederlandse onderdaan die hier verblijft of permanent woont. Kan de uitlevering dan worden toegestaan, of moet het verbod van uitlevering van eigen onderdanen dan per analogie worden toegepast op de EU-onderdaan die gebruik maakt van zijn recht van vrij verkeer?

Over deze en andere vragen leest u meer in onze recente bijdrage naar aanleiding van het arrest Denis Raugevicius van het Hof van Justitie.
lees meer
Potpourri II: een overzicht van de belangrijkste wijzigingen op vlak van strafprocesrecht De potpourri II-wet omvatte heel wat wijzigingen aan het materieel en formeel strafrecht en sommige daarvan zijn erg ingrijpend. In een bijdrage van de hand van Joachim Meese die verschenen is in aflevering 40 van jaargang 79 van het Rechtskundig Weekblad wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste wijzigingen op vlak van strafprocesrecht. lees meer Hof van Justitie spreekt zich opnieuw uit over dataretentie In twee belangrijke arresten van 6 oktober 2020 heeft het Hof van Justitie zich opnieuw uitgesproken over dataretentie. Wij vatten de belangrijkste conclusies van deze arresten voor u samen. lees meer Herroeping probatie-uitstel mag anders geregeld zijn dan sanctionering bij niet-uitvoering autonome probatiestraf In een arrest van 31 januari 2019 (nr. 12/2019) heeft het Grondwettelijk Hof vastgesteld dat art. 14, § 2, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, het gelijkheidsbeginsel niet schendt.

De uitspraak kwam er op prejudiciële vraag gesteld door het Hof van Cassatie. In die vraag werd het onderscheid aan de kaak gesteld tussen de regeling tot herroeping van probatie-uitstel enerzijds en de sanctionering bij niet-uitvoering van een autonome probatiestraf anderzijds.
lees meer
Grievenstelsel strijdig met het recht op toegang tot de rechter in geval van nieuw element In een belangrijk arrest van 16 mei 2019 heeft het Grondwettelijk Hof gepreciseerd dat de appelrechter ambtshalve een middel van openbare orde moet kunnen opwerpen "met betrekking tot het gegeven dat de feiten geen misdrijf zijn wanneer dat een gevolg is van een nieuw element dat is opgedoken na de indiening van het verzoekschrift in hoger beroep en wanneer de schuldvraag in dat verzoekschrift of in het grievenformulier niet is beoogd".

De beslissing van het Grondwettelijk Hof is volstrekt begrijpelijk. Het zou vrij kafkaiaans zijn dat de appelrechter een beklaagde niet kan vrijspreken als het gegeven dat het vervolgde feit geen misdrijf uitmaakt, blijkt uit een element dat pas is opgedoken...
lees meer
Geen beperking voor opschorting en uitstel bij drugfeiten maar wel bij druggerelateerde feiten: niet ongrondwettig In een arrest van 6 december 2018 (nr. 176/2018) heeft het Grondwettelijk Hof zich uitgesproken over de vraag of het feit dat de Probatiewet alleen de beklaagde die vervolgd wordt wegens een overtreding van de Drugswet toelaat het voordeel te genieten van opschorting en uitstel van de uitspraak, zelfs indien hij niet voldoet aan de bij de artikelen 3 en 8 van die wet gestelde voorwaarden met betrekking tot de vroegere veroordelingen, terwijl die gunst wordt geweigerd aan de beklaagde die andere misdrijven heeft gepleegd met het oog op zijn eigen drugsgebruik. lees meer {{title}} {{excerpt}} lees meer Wie zal dat betalen ...? De rechtsplegingsvergoeding ont(k)leed Dit boek biedt een volledig overzicht biedt van alle aspecten van de rechtsplegingsvergoeding, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding in strafzaken. lees meer Ēcis t. Letland: ernstig ongelijke strafuitvoering mannen en vrouwen schendt de artikelen 14 en 8 EVRM In de zaak Ēcis t. Letland heeft het EHRM zich op 10 januari 2019 uitgesproken over de vraag of een verschillende behandeling van mannen en vrouwen bij de strafuitvoering al dan niet een schending oplevert van het EVRM.

De verzoeker zat in de gevangenis tussen 2002 en 2015. In 2008 verzocht hij om de begrafenis van zijn vader te kunnen bijwonen, maar dit werd geweigerd bij gebrek aan wettelijke grondslag. De verzoeker zat namelijk in een ‘maximum-security’ gevangenis en kwam daardoor naar Lets recht niet in aanmerking voor de gevraagde gunst. Naar aanleiding daarvan beklaagde hij zich erover dat andere wettelijke regelingen gelden bij de strafuitvoering van mannen dan het geval...
lees meer
Actieve informatieplicht inzake terrorisme voor personeelsleden OCMW is ongrondwettig In een arrest van vandaag heeft het Grondwettelijk Hof beslist dat de actieve informatieplicht inzake terrorisme, die in 2017 werd ingevoerd voor personeelsleden van (onder meer) een OCMW, strijdig is met het legaliteitsbeginsel. lees meer Stafrecht geannoteerd 2021 Deze nieuwe editie van de wetboeken strafrecht van Die Keure is bijgewerkt tot en met 1 oktober 2021 en bundelt zoals steeds het ‘Strafwetboek’, het ‘Wetboek van Strafvordering’ en een aantal relevante bijzondere wetten. Aan het wetboek werd gewerkt door heel wat auteurs, waaronder ook Joachim Meese. lees meer Retroactieve verlenging van verjaringstermijn is ongrondwettig In een arrest van 4 april 2019 bevestigt het Grondwettelijk Hof een principe dat evident lijkt maar in 2018 toch door de wetgever werd miskend: een verlenging van de verjaring van de strafvordering kan niet van toepassing worden verklaard op een datum die aan de publicatie van de wet in het Staatsblad voorafgaat.

Concreet gaat het hier om de wet van 6 maart 2018 tot verbetering van de verkeersveiligheid, die onder meer de verjaringstermijn voor de meeste verkeersdelicten heeft verlengd tot twee jaar.

Opgemerkt kan worden dat diezelfde wet ook nog andere bepalingen bevat die met miskenning van het legaliteitsbeginsel retroactief van toepassing werden verklaard ...

lees meer
De rechtsmiddelen verzet en hoger beroep: actualia In 2017 gaf Joachim Meese samen met prof. dr. Philip Traest een lezing over de rechtsmiddelen verzet en hoger beroep in strafzaken ter gelegenheid van de XLIIste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva. Ondertussen is het verslagboek van deze prestigieuze cyclus verschenen bij uitgeverij Wolters Kluwer. Het is een bijzonder lijvig boek geworden met niet minder dan 16 interessante bijdragen over strafrechtelijke thema’s. In de tekst die Joachim Meese samen met zijn collega aan de Gentse universiteit Philip Traest heeft geschreven, worden de rechtsmiddelen verzet en hoger beroep aan een kritische analyse onderworpen. lees meer Duiding drugs - praktijkgids 2016 Het fenomeen drugs blijft vele vragen oproepen. De wetgeving is complex en het handhavingsbeleid van de overheid niet voor iedereen even duidelijk. De Praktijkgids Duiding Drugs 2016 is een volledig herziene en herwerkte versie van het boek “Drugwetgeving” uit 2012. Het resultaat is een zeer  compleet werk geworden, waarbij de lezer niet alleen een breed inzicht krijgt in de actuele Belgische drugwetgeving, maar ook in het meest recente beleid inzake de opsporing en vervolging van drugs. Aan het boek werd meegewerkt door heel wat auteurs, waaronder ook Joachim Meese. lees meer De burgerlijke rechtsvordering voor de strafrechter In het kader van een studienamiddag die de Universiteit Antwerpen heeft georganiseerd op 30 november 2017, schreef Joachim Meese een bijdrage over de burgerlijke rechtsvordering voor de strafrechter. Deze bijdrage is opgenomen in het verslagboek dat uitgegeven werd door Intersentia. lees meer Een Europees onderzoeksbevel is geen Europees aanhoudingsbevel In een arrest van 8 december 2020 (C-584/19) besliste het Hof van Justitie dat een Europees onderzoeksbevel kan worden uitgevaardigd door een parketmagistraat die niet onafhankelijk is van de uitvoerende macht. Anders dus dan wat werd aangenomen met betrekking tot het uitvaardigen van een Europees aanhoudingsbevel. lees meer