volgberoep
volgberoep

Ook de beklaagde beschikt voortaan over een volgberoep

6 JUNI 2019

Het Grondwettelijk Hof heeft zich in een arrest van 6 juni 2019 (nr. 96/2019) nog maar eens uitgesproken over het in 2016 gewijzigde hoger beroep in strafzaken. Daarin beslist het Hof dat er sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel in zoverre de wet “wanneer de procureur des Konings tussen de twintigste en de dertigste dag van de beroepstermijn hoger beroep instelt tegen een op tegenspraak gewezen vonnis, voor de beklaagde niet voorziet in eenzelfde bijkomende termijn” (namelijk de termijn die voorzien is voor het openbaar ministerie wanneer het volgberoep instelt).

Volgberoep

In essentie komt deze beslissing erop neer dat het volgberoep waarover het openbaar ministerie beschikt, ook moet openstaan voor de beklaagde.

Overeenkomstig artikel 203, §1 van het Wetboek van Strafvordering, beschikt het openbaar ministerie over een bijkomende termijn van 10 dagen om hoger beroep in te stellen, nadat de beklaagde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij hoger beroep heeft aangetekend. Daar waar zowel voor de beklaagde als voor het openbaar ministerie standaard een beroepstermijn van 30 dagen geldt, voorziet de wet dus in een bijkomende termijn voor het openbaar ministerie wanneer het wil reageren op een hoger beroep dat ingesteld wordt door de beklaagde (of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij).

In de praktijk is het namelijk zo dat wanneer een beklaagde hoger beroep aantekent, het openbaar ministerie dat bijna steeds ook doet om het de appelrechters mogelijk te maken tot strafverzwaring te beslissen mocht men dat wenselijk achten (het zogenaamde volgberoep). De wetgever vond het in 2016 nodig om het openbaar ministerie daarvoor 10 dagen extra te geven om te vermijden dat het zou worden verschalkt door een op de valreep aangetekend hoger beroep uitgaand van de beklaagde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij. Nochtans is er ook nog artikel 205 van het Wetboek van Strafvordering, dat sowieso voorziet in een langere termijn (40 dagen) voor het openbaar ministerie bij het appelgerecht (zie daarover onze eerdere bijdrage hoger beroep door het openbaar ministerie bij het appelgerecht). Een volgberoep kan dus sowieso altijd op grond van deze bepaling.

Verschalking van de beklaagde

Aan het omgekeerde scenario, namelijk een verschalking van de beklaagde of burgerrechtelijk aansprakelijke partij door een op de valreep aangetekend hoger beroep uitgaand van het openbaar ministerie, heeft de wetgever niet gedacht. Vóór de wijzigingen in 2016 kon dat scenario geen probleem opleveren. Het hoger beroep van het openbaar ministerie had dan namelijk automatisch een volledig nieuwe beoordeling van de zaak tot gevolg. Zo kon op het enkel hoger beroep van het openbaar ministerie een veroordeling altijd omgezet worden in een vrijspraak, wat ook de reden was van het hoger beroep. Een apart door de beklaagde ingesteld hoger beroep was dus overbodig. De invoering van het zogenaamde grievenstelsel in 2016 (door de Potpourri II-wet) bracht hierin echter verandering. Sedertdien wordt het debat voor de appelrechter namelijk begrensd door de grieven die de partijen hebben geformuleerd. Tekent enkel het openbaar ministerie hoger beroep aan met als enige grief ‘straftoemeting’, dan kan de appelrechter zich dus niet meer buigen over de schuldvraag.

Een beklaagde kan nu dus wel worden verschalkt door een op de valreep ingesteld hoger beroep van het openbaar ministerie. Het debat voor de appelrechter wordt dan namelijk beperkt door de grieven van het openbaar ministerie, zonder dat de beklaagde zelf nog grieven kan formuleren.

Schending van het gelijkheidsbeginsel

In het arrest van 6 juni 2019 wordt door het Grondwettelijk Hof gepreciseerd dat het voorgaande niet verenigbaar is met het gelijkheidsbeginsel. Daar waar het openbaar ministerie nog kan reageren op een hoger beroep dat op het einde van de beroepstermijn wordt ingesteld door de beklaagde, is omgekeerd die mogelijkheid niet voorhanden voor de beklaagde.

Het Hof stelt zelfs vast dat die beperking nog wordt verergerd “door het feit dat geen enkele wetsbepaling vereist dat de beklaagde anderszins van de verklaring van hoger beroep van het openbaar ministerie op de hoogte wordt gebracht dan via de dagvaarding om voor het gerecht in hoger beroep te verschijnen, die mogelijk pas heel wat later aan de beklaagde wordt betekend”, terwijl omgekeerd het openbaar ministerie op de dag van de neerlegging, door de beklaagde, van het verzoekschrift tot hoger beroep door de griffie op de hoogte wordt gebracht (overweging B.8.2 van het arrest).

Het Hof besluit hieruit “dat het hoger beroep dat door een beklaagde is ingesteld tegen een op tegenspraak gewezen vonnis waartegen de procureur des Konings tussen de 20een de 30edag van de beroepstermijn hoger beroep heeft ingesteld, ontvankelijk kan worden verklaard wanneer het is ingesteld in de tien dagen die volgen op dat hoger beroep” (overweging B.11.1).

Concrete gevolgen

Concreet betekent dit dus dat het volgberoep dat de wet toekent aan het openbaar ministerie, voortaan ook bestaat voor de beklaagde. Tekent de procureur des Konings hoger beroep aan in de laatste 10 dagen van de standaardtermijn, dan kan de beklaagde ook nog hoger beroep aantekenen op strafgebied binnen de 10 dagen die volgen op het hoger beroep van het openbaar ministerie, waarbij de termijn van 30 dagen dus mag worden overschreden. Die nieuwe regel is van toepassing op alle hangende zaken, maar kan niet leiden het ongedaan maken van reeds definitieve beslissingen. Het Grondwettelijk Hof beslist namelijk om de gevolgen te handhaven voor de definitieve rechterlijke beslissingen op tegenspraak die gewezen zijn vóór de bekendmaking van het arrest in het Belgisch Staatsblad.

De vraag is nu of men in die hangende zaken de beklaagde kan verwijten dat hij geen hoger beroep heeft aangetekend dat wettelijk niet eens bestond, namelijk binnen de 10 dagen volgend op het hoger beroep door het openbaar ministerie. Dit zal ongetwijfeld aanleiding geven tot discussies over de precieze saisine van de appelrechter ingevolge het enkele hoger beroep van het openbaar ministerie.

In de zaak die aanleiding gaf tot het arrest van 6 juni 2019, had de beklaagde effectief hoger beroep aangetekend buiten de termijn van 30 dagen maar binnen de termijn van de 10 bijkomende dagen die de wet niet voorziet maar zou moeten voorzien volgens het Grondwettelijk Hof. Het ging dus om een heel wakkere beklaagde. Hij paste namelijk een termijn toe die de wet niet toekent, maar anticipeerde al op een later aan te voeren betwisting inzake het gelijkheidsbeginsel. In de praktijk zullen uiteraard nog veel zaken hangende zijn waarin de beklaagde minder alert is geweest. De vraag is nu of men in die hangende zaken de beklaagde kan verwijten dat hij geen hoger beroep heeft aangetekend dat wettelijk niet eens bestond, namelijk binnen de 10 dagen volgend op het hoger beroep door het openbaar ministerie. Dit zal ongetwijfeld aanleiding geven tot discussies over de precieze saisine van de appelrechter ingevolge het enkele hoger beroep van het openbaar ministerie.

Het zou overigens kunnen dat men in die zaken pas voor het appelgerecht voorhoudt dat men naar aanleiding van het hoger beroep door het openbaar ministerie moet kunnen beschikken over een vorm van incidenteel beroep over de strafvordering (wat nu niet bestaat). Daar valt namelijk ook iets voor te zeggen. Het probleem waarmee de beklaagde wordt geconfronteerd, is namelijk niet zozeer dat hij nog (hoofd)beroep moet kunnen aantekenen na het hoger beroep van het openbaar ministerie, maar wel dat hij de saisine van de appelrechter moet kunnen uitbreiden tot beslissingen op strafgebied waarover door het openbaar ministerie geen grieven werden geformuleerd. Een andere oplossing zou er dus ook in kunnen bestaan om een dergelijke uitbreiding mogelijk te maken tot aan het sluiten der debatten voor de appelrechter. Het Grondwettelijk Hof heeft in een arrest van 16 mei 2019 (zie ons eerder bericht van die dag) trouwens al vastgesteld dat de beperking van de saisine door het grievenstelsel niet geheel grondwettelijk is.

Nog nieuwe vragen

Zoals wel vaker het geval is, leidt het arrest van 6 juni 2019 trouwens ook nog tot enkele nieuwe vragen.

  1. Wat met de burgerrechtelijke aansprakelijke partij?

Vooreerst moet vastgesteld worden dat het arrest het enkel heeft over het hoger beroep ingesteld door de beklaagde. Aangenomen moet echter worden dat het volgberoep ook geldt voor de burgerrechtelijk aansprakelijke partij die geconfronteerd wordt met een hoger beroep van het openbaar ministerie.

  1. Wat bij hoger beroep door het openbaar ministerie bij het appelgerecht?

Verder zegt het arrest niets over de situatie waarbij het openbaar ministerie bij het appelgerecht hoger beroep aantekent met toepassing van artikel 205 van het Wetboek van Strafvordering. Die vraag was namelijk niet aan de orde in het geding dat aanleiding gaf tot de prejudiciële vraag gesteld door het Hof van Cassatie.

Ook in dat geval kan de beklaagde echter verschalkt worden door een op de valreep ingesteld hoger beroep. Meer nog, het hoger beroep kan zelfs nog worden ingesteld wanneer de termijn voor de beklaagde zelf al helemaal verstreken is, aangezien de toepasselijke termijn van 40 dagen langer is dan de 30 dagen waarover de beklaagde beschikt.

Naar analogie mag dus aangenomen worden dat een beklaagde (of burgerrechtelijk aansprakelijke partij) die geconfronteerd wordt met een hoger beroep dat overeenkomstig voornoemd artikel 205 werd aangetekend tussen de 20e en de 40e dag, moet beschikken over een termijn van 10 dagen te rekenen vanaf dat hoger beroep om alsnog zelf hoger beroep in te stellen. Die situatie moet weliswaar nog worden voorgelegd aan het Grondwettelijk Hof, maar deze oplossing lijkt in het licht van het arrest van 6 juni 2019 onvermijdelijk.

Naar analogie mag dus aangenomen worden dat een beklaagde (of burgerrechtelijk aansprakelijke partij) die geconfronteerd wordt met een hoger beroep dat overeenkomstig voornoemd artikel 205 werd aangetekend tussen de 20en de 40dag, moet beschikken over een termijn van 10 dagen te rekenen vanaf dat hoger beroep om alsnog zelf hoger beroep in te stellen. Die situatie moet weliswaar nog worden voorgelegd aan het Grondwettelijk Hof, maar deze oplossing lijkt in het licht van het arrest van 6 juni 2019 onvermijdelijk.

  1. En wat met de beslissing op burgerrechtelijk gebied?

Er is ten slotte nog de vraag of het volgberoep waarover de beklaagde nu beschikt, evenzeer aanleiding moet geven tot een bijkomende termijn om alsnog het debat voor de appelrechter uit te breiden naar de beslissing op burgerlijk gebied. Het volgberoep dat nu ontstaat door het arrest van 6 juni 2019, heeft enkel betrekking op de strafvordering. Bij gebreke aan een hoger beroep van de burgerlijke partij, kan geen incidenteel beroep worden ingesteld, maar dus ook geen hoofdberoep als de termijn om dat te doen (30 dagen) intussen is verstreken. Nochtans is het niet ondenkbaar dat een beklaagde die geconfronteerd wordt met een op de valreep aangetekend hoger beroep op strafgebied, ook de beslissing op burgerlijk gebied alsnog in het debat wil houden. Dat zou enkel kunnen indien ook daarvoor voorzien wordt in een bijkomende termijn. Daarbij zou kunnen gedacht worden – ook al is de situatie niet geheel vergelijkbaar – aan een termijn die analoog is aan de in artikel 203, §2 van het Wetboek van Strafvordering voorziene bijkomende termijn van 10 dagen voor de burgerlijke partij die geconfronteerd wordt met een hoger beroep dat tegen haar is gericht en waarbij die partij een of meerdere beklaagden of civielrechtelijk aansprakelijke partijen in de zaak wenst te houden.

Opgemerkt moet worden dat een vraag met betrekking tot deze problematiek werd voorgelegd aan het Grondwettelijk Hof, maar in het arrest van 6 juni 2019 onbeantwoord bleef omdat de vraag niet dienend was voor het geschil dat aanleiding gaf tot de prejudiciële vraag (zie overweging B.13).

Onvolledige beoordeling

Het is dus duidelijk dat ook na het arrest van 6 juni 2019 nog tal van vragen kunnen voorgelegd worden aan het Grondwettelijk Hof met betrekking tot beroepstermijnen en met betrekking tot het grievenstelsel.

Het is uiteraard eigen aan de taak van het Grondwettelijk Hof om prejudiciële vragen te beantwoorden, dat het antwoord beperkt blijft tot datgene dat dienend is voor het onderliggende geschil. Dat neemt niet weg dat het jammer is dat tot nu toe geen algehele beoordeling van het grievenstelsel heeft plaatsgevonden. Dat gebeurde namelijk niet voldoende in het kader van de beoordeling van het verzoek tot vernietiging van de Potpourri II-wet. In dat arrest werden trouwens met betrekking het grievenstelsel geen ongrondwettigheden vastgesteld (GwH 21 december 2017, nr. 148/2017). Uiteraard was het Hof ook in het kader van die beoordeling maar gehouden te antwoorden op de middelen die de verzoekers hebben aangevoerd. En die waren, zo blijkt, duidelijk niet voldoende uitgewerkt op dit punt. Het gevolg is dat het volledig uitklaren van alle (grondwettelijke en andere) problemen die zijn ontstaan door het gewijzigde hoger beroep in strafzaken pas zal bereikt worden door een lappendeken aan arresten van zowel het Hof van Cassatie als het Grondwettelijk Hof. Daarvan zijn er weliswaar al een pak geveld, maar nog lang niet allemaal.

Anders dan wat de wetgever destijds heeft aangekondigd, is het nieuwe hoger beroep dus geen quick win. Het is een epic fail.

Voor rechtspractici en appelrechters is die toestand alles behalve aangenaam. Het wekt ook geen verwondering dat recent door een verzekeraar werd aangegeven dat het aantal dossiers inzake beroepsaansprakelijkheid van advocaten behoorlijk is gestegen naar aanleiding van diverse onontvankelijk verklaarde hogere beroepen (en ongedaan verklaarde verzetten) (bron).

Anders dan wat de wetgever destijds heeft aangekondigd, is het nieuwe hoger beroep dus geen quick win. Het is een epic fail.

Deel dit bericht

Verwante berichten

Gjini t. Servië: geweld tussen gedetineerden vereist ook zonder strafklacht grondig onderzoek In een arrest van vandaag deed het EHRM uitspraak in een zaak waarin de verzoeker, een Kroatische onderdaan, ernstig fysiek en mentaal werd mishandeld in een Servische gevangenis door Servische medegedetineerden (zie het overzicht van de feiten in de randnes. 11-22 van het arrest). Deze mishandeling stopte pas nadat de advocaat van de verzoeker om een overplaatsing had verzocht nadat hij had gezien dat er duidelijk iets aan zijn cliënt schortte, ook al wou hijzelf daarover niets kwijt.

Interessant aan het arrest is dat het EHRM de exceptie van de Servische overheid dat niet alle interne rechtsmiddelen werden uitgeput (art. 35 EVRM), verwerpt: het feit dat de verzoeker geen strafklacht heeft...
lees meer
Uniform reglement verhoorbijstand Salduz gepubliceerd In het Staatsblad van vandaag is het "Uniform reglement verhoorbijstand Salduz in het kader van de permanentiedienst" van de Orde van Vlaamse Balies verschenen. In de toekomst zullen enkel advocaten die een bijzondere opleiding voor bijstand van verdachten tijdens het verhoor hebben gevolgd, nog ingeschreven kunnen worden op de permanentiedienst waarop een beroep wordt gedaan wanneer een advocaat wordt gezocht voor het verlenen van bijstand aan een gearresteerde verdachte. lees meer Adamčo t. Slowakije: onvolkomen rechterlijke controle op getuigenbewijs afkomstig van spijtoptant schendt recht op eerlijk proces Het arrest in de zaak Adamčo t. Slowakije (EHRM 12 november 2019) is interessant omdat het Hof zich daarin onder meer uitspreekt over de gevolgen van het gebruik van een belastende verklaring afgelegd door een getuige die hiervoor als medebeklaagde zelf voordelen heeft genoten bij zijn eigen vervolging. Of eenvoudiger uitgedrukt: een spijtoptant.

Bij onze bespreking van dit arrest komen wij tot het besluit dat Belgische zaken waarin verklaringen van getuigen worden gebruikt die hiervoor voordelen hebben bekomen buiten de Belgische algemene spijtoptantenregeling om, tot heel wat discussie aanleiding lijken te kunnen geven in de toekomst.
lees meer
{{title}} {{excerpt}} lees meer Rechter moet GAS-boete kunnen verminderen bij verzachtende omstandigheden Uit een arrest van het Grondwettelijk Hof van 23 januari 2019 (arrest nr. 8/2019) blijkt dat GAS-boetes die worden opgelegd voor inbreuken op onder meer de regels inzake het stilstaan en het parkeren, door de rechter moeten kunnen worden verminderd tot onder het minimum als er sprake is van verzachtende omstandigheden.

Indien men voor dezelfde feiten voor de politierechter in een strafprocedure verschijnt, kan de rechter de geldboete verminderen door toepassing te maken van artikel 29, § 1, eerste lid, van de Wegverkeerswet. Het zou dus niet redelijk te verantwoorden vallen om iemand die een GAS-boete krijgt voor een zelfde feit, anders te behandelen (overweging B.7 van het arrest).
lees meer
Verplichte herstelexamens na herhaald plegen van zware verkeersmisdrijven niet ongrondwettig In een arrest van 28 mei 2019 heeft het Grondwettelijk Hof gepreciseerd dat het verplicht opleggen van herstelexamens na herhaald plegen van zware verkeersmisdrijven, zonder dat daarbij sprake is van rechterlijke beoordelingsvrijheid, niet ongrondwettig is. lees meer Cassatie verfijnt rechtspraak verhoor getuige à charge In twee arresten van 8 september 2020 heeft het Hof van Cassatie de rechtspraak over het al dan niet verplicht horen van een getuige à charge verfijnd. Wij vatten voor u samen wat uit deze arresten moet worden onthouden. lees meer Hof van Justitie spreekt zich opnieuw uit over dataretentie In twee belangrijke arresten van 6 oktober 2020 heeft het Hof van Justitie zich opnieuw uitgesproken over dataretentie. Wij vatten de belangrijkste conclusies van deze arresten voor u samen. lees meer De zuivering der nietigheden: een joint dissenting opinion Naar aanleiding van het emeritaat van buitengewoon hoogleraar en barones Chris Van den Wyngaert, werd haar eind 2017 een liber amicorum overhandigd. Joachim Meese, die in 2010 in haar voetsporen trad als professor strafprocesrecht aan de Universiteit Antwerpen, schreef daarin een bijdrage met als titel “de zuivering der nietigheden: een joint dissenting opinion“. lees meer Geen beperking voor opschorting en uitstel bij drugfeiten maar wel bij druggerelateerde feiten: niet ongrondwettig In een arrest van 6 december 2018 (nr. 176/2018) heeft het Grondwettelijk Hof zich uitgesproken over de vraag of het feit dat de Probatiewet alleen de beklaagde die vervolgd wordt wegens een overtreding van de Drugswet toelaat het voordeel te genieten van opschorting en uitstel van de uitspraak, zelfs indien hij niet voldoet aan de bij de artikelen 3 en 8 van die wet gestelde voorwaarden met betrekking tot de vroegere veroordelingen, terwijl die gunst wordt geweigerd aan de beklaagde die andere misdrijven heeft gepleegd met het oog op zijn eigen drugsgebruik. lees meer Strafrecht in de onderneming Dit boek benadert het straf- en het strafprocesrecht praktisch vanuit het standpunt van de ondernemer. Voor veel ondernemers is het strafrecht als ondernemersrisico nog steeds een grote onbekende. Nochtans wijst de actualiteit erop dat de strafrechtelijke risico’s voor de ondernemer niet verwaarloosbaar zijn. lees meer Kan een verdachte gedwongen worden een smartphone of pc te ontgrendelen? Gelezen in HUMO: VRT-journalist Bart Aerts over de huiszoeking waarbij zijn iPhone in beslag werd genomen: “Ze hebben mij in Brugge gevraagd om mijn toegangscode en pincode op een papiertje te schrijven. Uiteindelijk heb ik mijn toegangscode gegeven. Ik was murw, ik had al die tijd niets gegeten. Ik dacht: ‘anders blijft het hier maar duren’. (…) Het gebeurde onder lichte dwang. Ze zeiden dat een team van specialisten er hoe dan ook in zou slagen mijn iPhone uit te lezen.” Hoe zit het nu eigenlijk met het uitlezen van smartphones en andere digitale apparaten in strafzaken en vooral: kan een verdachte verplicht worden om het toestel te ontgrendelen of... lees meer Afkopen kan, maar vereist daadwerkelijke rechterlijke controle In aflevering 4 van jaargang 2016 van het tijdschrift Nullum Crimen verscheen een noot van Joachim Meese onder het arrest van 2 juni 2016 van het Grondwettelijk Hof (nr. 83/2016), waarin beslist werd dat de minnelijke schikking ongrondwettig is “in zoverre het het openbaar ministerie machtigt om via een minnelijke schikking in strafzaken een einde te maken aan de strafvordering nadat de strafvordering is ingesteld, zonder dat een daadwerkelijke rechterlijke controle bestaat”. lees meer Afschaffing onmiddellijk cassatieberoep inzake uithandengeving is ongrondwettig In een arrest van 25 oktober 2019 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat het feit dat geen onmiddellijk cassatieberoep kan worden ingesteld tegen de beslissing tot uithandengeving, niet verenigbaar is met de Grondwet.

Het concreet gevolg van dit arrest is dat artikel 420 van het Wetboek van Strafvordering voortaan geen hinderpaal meer kan vormen voor het op ontvankelijke wijze instellen van een onmiddellijk cassatieberoep tegen beslissingen tot uithandengeving.
lees meer
Stafrecht geannoteerd 2023-2024 Deze nieuwe editie van de wetboeken strafrecht van Die Keure is bijgewerkt tot en met 15 september 2023 en bundelt zoals steeds het ‘Strafwetboek’, het ‘Wetboek van Strafvordering’ en een aantal relevante bijzondere wetten. Aan het wetboek werd gewerkt door heel wat auteurs, waaronder ook Joachim Meese. lees meer Schriftelijke vordering tot verbeurdverklaring is geen conclusie Het Hof van Cassatie heeft in een arrest van 29 januari 2019 verduidelijkt dat een schriftelijke vordering tot bijzondere verbeurdverklaring van vermogensvoordelen buiten het toepassingsgebied valt van artikel 152 Wetboek van Strafvordering.

Een rechter kan een dergelijke vordering dus niet weren op grond van het feit dat deze werd neergelegd buiten de vooropgestelde conclusietermijnen (randnr. 5 van het arrest).
lees meer
Duiding Strafrecht 2018 In de reeks Duiding is zopas de derde editie verschenen van het boek Duiding Strafrecht. Het boek biedt een volledige bespreking van alle artikelen uit het Strafwetboek en de belangrijkste bijzondere wetgeving.

De teksten zijn van de hand van een hele reeks eminente strafrechtspecialisten, zowel magistraten, academici als advocaten.

De hoofdredactie was opnieuw in handen van Martine De Busscher, Joachim Meese, Dirk Van Der Kelen en Johan Verbist.
lees meer
Toezeggingen aan criminelen in ruil voor verklaringen in België Op 22 en 23 november 2019 vindt te Brugge de jaarlijkse bijeenkomst van de Vereniging voor de vergelijkende studie van het recht van België en Nederland plaats. In de afdeling strafrecht van de vereniging zal het (zowel in België als in Nederland actuele) thema van de spijtoptant worden besproken.

Het preadvies aan Vlaamse kant werd geschreven door Joachim Meese en bevat onder meer een kritische analyse van de Belgische wettelijke regeling inzake spijtoptanten.
lees meer
Grondwettelijk Hof verfijnt strafrechtelijk gezag van gewijsde voor de burgerlijke rechter In een Valentijnsarrest van 14 februari 2019 heeft het Grondwettelijk Hof verduidelijkt dat het strafrechtelijk gezag van gewijsde zich er niet tegen verzet dat een definitief veroordeelde beklaagde die vervolgens is opgeroepen voor de burgerlijke rechter, in dat burgerlijk proces meegeniet van het bewijs van zijn onschuld dat geleverd wordt door een andere partij die niet bij het strafproces was betrokken. lees meer Grievenformulier mag niet te soepel maar ook niet te streng beoordeeld worden In een arrest van 5 maart 2019 (P.18.1158.N) heeft het Hof van Cassatie zich nog maar eens uitgesproken over het grievenformulier in strafzaken.

Om na te gaan of de grieven voldoende nauwkeurig zijn geformuleerd, moet de appelrechter rekening houden met de wijze waarop de appellant in het verzoekschrift of grievenformulier de grieven heeft vermeld. Het Hof van Cassatie verduidelijkt dat de rechter bij die beoordeling niet overdreven soepel mag zijn omdat anders de bedoeling van de wetgever om ondoordachte hogere beroepen te vermijden niet kan worden bereikt, maar dat hij evenmin overdreven formalistisch mag zijn omdat anders het door artikel 6.1 EVRM gewaarborgde recht van toegang tot de rechter dreigt in...
lees meer
Een Europees onderzoeksbevel is geen Europees aanhoudingsbevel In een arrest van 8 december 2020 (C-584/19) besliste het Hof van Justitie dat een Europees onderzoeksbevel kan worden uitgevaardigd door een parketmagistraat die niet onafhankelijk is van de uitvoerende macht. Anders dus dan wat werd aangenomen met betrekking tot het uitvaardigen van een Europees aanhoudingsbevel. lees meer Rooman t. België: langdurige detentie zonder gepaste zorg bij gebrek aan Duitstalige zorgverleners schendt art. 3 en 5 EVRM In een arrest van 31 januari 2019 (Rooman t. België) heeft de Grote Kamer België veroordeeld wegens schending van artikel 3 EVRM (onmenselijke behandeling) en artikel 5 EVRM (onwettige vrijheidsberoving). lees meer Retroactieve verlenging van verjaringstermijn is ongrondwettig In een arrest van 4 april 2019 bevestigt het Grondwettelijk Hof een principe dat evident lijkt maar in 2018 toch door de wetgever werd miskend: een verlenging van de verjaring van de strafvordering kan niet van toepassing worden verklaard op een datum die aan de publicatie van de wet in het Staatsblad voorafgaat.

Concreet gaat het hier om de wet van 6 maart 2018 tot verbetering van de verkeersveiligheid, die onder meer de verjaringstermijn voor de meeste verkeersdelicten heeft verlengd tot twee jaar.

Opgemerkt kan worden dat diezelfde wet ook nog andere bepalingen bevat die met miskenning van het legaliteitsbeginsel retroactief van toepassing werden verklaard ...

lees meer
Hof van Cassatie stelt drie prejudiciële vragen over voorrecht van rechtsmacht In een zaak behandeld door ons kantoor heeft het Hof van Cassatie in een arrest van 26 november 2019 (P.19.0811.N) drie prejudiciële vragen gesteld aan het Grondwettelijk Hof over het voorrecht van rechtsmacht. In de zaak die aanleiding gaf tot het arrest, was een medeverdachte rechtstreeks gedagvaard na een gerechtelijk onderzoek gevoerd door een raadsheer-onderzoeksrechter en nadat de strafvordering lastens de houder van het voorrecht van rechtsmacht was vervallen wegens het betalen van een minnelijke schikking. lees meer Ēcis t. Letland: ernstig ongelijke strafuitvoering mannen en vrouwen schendt de artikelen 14 en 8 EVRM In de zaak Ēcis t. Letland heeft het EHRM zich op 10 januari 2019 uitgesproken over de vraag of een verschillende behandeling van mannen en vrouwen bij de strafuitvoering al dan niet een schending oplevert van het EVRM.

De verzoeker zat in de gevangenis tussen 2002 en 2015. In 2008 verzocht hij om de begrafenis van zijn vader te kunnen bijwonen, maar dit werd geweigerd bij gebrek aan wettelijke grondslag. De verzoeker zat namelijk in een ‘maximum-security’ gevangenis en kwam daardoor naar Lets recht niet in aanmerking voor de gevraagde gunst. Naar aanleiding daarvan beklaagde hij zich erover dat andere wettelijke regelingen gelden bij de strafuitvoering van mannen dan het geval...
lees meer
The use of illegally obtained evidence in criminal cases: a brief overview Nadat Joachim Meese in 2016 de Belgische rechtspraak in verband met het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs aan een kritische analyse heeft onderworpen in zijn bijdrage voor het verslagboek van de cyclus Willy Delva, schreef hij een rechtsvergelijkende analyse over datzelfde onderwerp. De situatie in verschillende (vooral Angelsaksische georiënteerde) landen komt daarin aan bod, met bijzondere aandacht voor de Verenigde Staten, dat als bakermat van de zogenaamde exclusionary rule kan worden beschouwd. Ook de rechtspraak van het EHRM (Europees Hof voor de Rechten van de Mens) wordt in de analyse betrokken. Het artikel werd geschreven voor het internationale tijdschrift Era Forum en is zowel in papieren versie als in elektronische versie gepubliceerd. lees meer Weigering om getuige à décharge te horen vereist concrete motivering Over de verplichting van de vonnisrechter om getuigen à charge te horen wanneer de beklaagde daarom verzoekt, is het standpunt van de rechtspraak ondertussen genoegzaam bekend. Gaat het echter om een vraag tot het horen van een getuige à décharge, dan is de toestand iets anders.

Een arrest van 26 februari 2019 van het Hof van Cassatie (P.18.1028.N) brengt daarover nu verheldering.
lees meer
Geen grievenschrift en toch ontvankelijk hoger beroep bij gebrek aan kennis vormvoorwaarden In een arrest van 20 oktober 2020 beslist het Hof van Cassatie dat het hoger beroep dat een gedetineerde zelf heeft aangetekend zonder een grievenformulier in te dienen, slechts onontvankelijk kan worden verklaard als redelijkerwijze kan worden aangenomen dat de gedetineerde beklaagde op de hoogte was of kon zijn van de verplichting zulks tijdig te doen. lees meer Verzoekschrift tot voorlopige invrijheidstelling mag per fax worden ingediend In een arrest van 3 september 2019 (P.19.0911.N) heeft het Hof van Cassatie verduidelijkt dat een verzoekschrift tot voorlopige invrijheidstelling mag worden ingediend per fax. Weliswaar moet er zekerheid zijn dat het verzoek uitgaat van de verzoeker of zijn raadsman, maar die zekerheid vereist niet dat het verzoekschrift een originele handtekening bevat van de verzoeker of zijn raadsman. lees meer Herroeping probatie-uitstel mag anders geregeld zijn dan sanctionering bij niet-uitvoering autonome probatiestraf In een arrest van 31 januari 2019 (nr. 12/2019) heeft het Grondwettelijk Hof vastgesteld dat art. 14, § 2, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, het gelijkheidsbeginsel niet schendt.

De uitspraak kwam er op prejudiciële vraag gesteld door het Hof van Cassatie. In die vraag werd het onderscheid aan de kaak gesteld tussen de regeling tot herroeping van probatie-uitstel enerzijds en de sanctionering bij niet-uitvoering van een autonome probatiestraf anderzijds.
lees meer
Het recht van de beklaagde om persoonlijk aanwezig te zijn bij het strafproces In een arrest van 30 mei 2017 heeft het Hof van Cassatie uitspraak gedaan over het recht van de beklaagde om zelf aanwezig te zijn op het strafproces en eraan deel te nemen. In de noot bij dit arrest, wordt aandacht besteed aan de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waaruit blijkt dat van het recht op persoonlijke deelname aan het strafproces slechts in uitzonderlijke omstandigheden mag worden afgeweken. lees meer Over nummerplaten, privacy en de verkeersboete Er is de voorbije week heel wat te doen geweest over de arresten van het Hof van Cassatie van 13 december 2016 aangaande de identificatie van de houder van een nummerplaat door de politie. Meteen hadden heel wat burgers vragen bij de rechtsgeldigheid van de verkeersboetes die in het verleden werden betaald of die nog te betalen vallen. lees meer Actieve informatieplicht inzake terrorisme voor personeelsleden OCMW is ongrondwettig In een arrest van vandaag heeft het Grondwettelijk Hof beslist dat de actieve informatieplicht inzake terrorisme, die in 2017 werd ingevoerd voor personeelsleden van (onder meer) een OCMW, strijdig is met het legaliteitsbeginsel. lees meer Ook hoger beroep tegen de beslissing die het verzet als gedaan beschouwt, maakt grond van de zaak aanhangig In een arrest van 26 september 2019 zegt het Grondwettelijk Hof dat artikel 187, §9, 2e lid van het Wetboek van Strafvordering de Grondwet schendt "in zoverre het niet bepaalt dat een hoger beroep tegen de beslissing die het verzet als gedaan beschouwt, inhoudt dat de grond van de zaak aanhangig wordt gemaakt bij de rechter in hoger beroep wanneer die laatste het verzet voor het eerst ongedaan verklaart in hoger beroep".

Wij geven wat toelichting bij deze beslissing.
lees meer
Onrechtmatig verkregen bewijs in strafzaken lees meer Cassatie stelt prejudiciële vraag over bestraffing onopzettelijke doding bij verkeersongeval In een arrest van 27 oktober 2020 heeft het Hof van Cassatie het verschil in bestraffing van onopzettelijke doding in verkeerscontext in vergelijking met andere vormen van onopzettelijke doding voorgelegd aan het Grondwettelijk Hof. lees meer Duiding strafprocesrecht 2017 In de reeks Duiding uitgegeven door Larcier verscheen in 2017 een nieuwe editie van het boek Duiding strafprocesrecht. Het boek bevat verhelderende commentaren bij de belangrijkste bronnen van het strafprocesrecht, allen geschreven door verschillende academici, advocaten en magistraten. Joachim Meese is een van de editors, samen met Martine De Busscher, Dirk Van Der Kelen en Johan Verbist. lees meer Het getuigenverhoor à décharge na het arrest Murtazaliyeva Op 26 februari 2019 verduidelijkte het Hof van Cassatie met welke elementen de strafrechter rekening moet houden bij zijn beslissing om een getuige à décharge al dan niet te horen.

In deze bijdrage gaan we wat dieper in op de vraag hoe over diezelfde vraag werd geoordeeld door de Grote Kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in het arrest Murtazaliyeva (EHRM 18 december 2018, Murtazaliyeva t. Rusland).

Terloops maken we ook even melding van een arrest van het EHRM van 7 maart 2019 in de zaak Abdullayev t. Azerbeidzjan.
lees meer
{{title}} {{excerpt}} lees meer U hebt het recht om te zwijgen ... maar als u uw zwijgrecht gebruikt, riskeert u daarvoor wel tot vijf jaar gevangenisstraf In een arrest van 4 februari 2020 heeft het Hof van Cassatie beslist dat een verdachte die de toegangscode tot een informaticasysteem kent (bijv. zijn eigen gsm-toestel), maar weigert die op te geven ondanks een daartoe strekkend bevel van de onderzoeksrechter, strafbaar is. Dit arrest werd onmiddellijk opgepikt door de media en zal ongetwijfeld belangrijke gevolgen hebben voor de praktijk. Onze kritische en uitgebreide bespreking van het arrest is nu te lezen op Criminis. lees meer Een analyse van twee potpourri-ingrediënten Naar aanleiding van de studiecyclus die in 2017 werd georganiseerd door de Vlaamse Conferentie der balie van Gent verscheen het verslagboek met daarin bijdragen van alle sprekers. Het verslagboek bevat onder meer de bijdrage van Joachim Meese over twee aspecten van de zogenaamde potpourri II-wet. Een eerste deel betreft de regeling inzake conclusietermijnen in strafzaken. Een tweede deel handelt over het hoger beroep in strafzaken. lees meer Uitlevering van EU-onderdanen na het arrest Denis Raugevicius Wat als een Unieburger verblijft in een ander EU-land dan het zijne en er een vraag tot uitlevering wordt gericht aan dat land? Rusland vraagt bv. de uitlevering aan België van een Nederlandse onderdaan die hier verblijft of permanent woont. Kan de uitlevering dan worden toegestaan, of moet het verbod van uitlevering van eigen onderdanen dan per analogie worden toegepast op de EU-onderdaan die gebruik maakt van zijn recht van vrij verkeer?

Over deze en andere vragen leest u meer in onze recente bijdrage naar aanleiding van het arrest Denis Raugevicius van het Hof van Justitie.
lees meer
De rechtsmiddelen verzet en hoger beroep: actualia In 2017 gaf Joachim Meese samen met prof. dr. Philip Traest een lezing over de rechtsmiddelen verzet en hoger beroep in strafzaken ter gelegenheid van de XLIIste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva. Ondertussen is het verslagboek van deze prestigieuze cyclus verschenen bij uitgeverij Wolters Kluwer. Het is een bijzonder lijvig boek geworden met niet minder dan 16 interessante bijdragen over strafrechtelijke thema’s. In de tekst die Joachim Meese samen met zijn collega aan de Gentse universiteit Philip Traest heeft geschreven, worden de rechtsmiddelen verzet en hoger beroep aan een kritische analyse onderworpen. lees meer Dzivev e.a.: verplichting om btw-inbreuken doeltreffend te bestrijden verzet zich niet tegen uitsluiting onrechtmatig verkregen bewijs In de zaak Dzivev en andere (C-310/16) heeft het Hof van Justitie op 17 januari 2019 een interessant arrest uitgesproken over de uitsluiting van onrechtmatig verkregen bewijs in fiscale strafzaken. In dit geval ging het om een onwettige beslissing tot telefoontap.

Het Hof stelt in essentie vast dat de lidstaten weliswaar moeten zorgen voor een daadwerkelijke bestrijding van inbreuken op de btw-wetgeving, maar dat dit niet verhindert dat onrechtmatig verkregen bewijs wordt uitgesloten, ook al is dat het enige bewijs op grond waarvan de verdachte kan worden veroordeeld.
lees meer
Verzoekschrift voorlopige invrijheidstelling ingediend per fax na het sluiten der griffie is neergelegd op de volgende werkdag In een arrest van 29 november 2019 verduidelijkt het Hof van Cassatie dat wanneer een verzoekschrift tot voorlopige invrijheidstelling per fax is ingediend na het sluitingsuur van de griffie (16u), de termijn van vijf dagen om uitspraak te doen over dat verzoek pas begint te lopen op de dag waarop de ontvangst van de fax op de griffie wordt vastgesteld binnen de openingsuren van de griffie. lees meer Duitse parketmagistraat onvoldoende onafhankelijk om Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen In twee belangrijke arresten van 27 mei 2019 heeft het Hof van Justitie zich uitgesproken over het uitvaardigen van een bevel tot aanhouding door een magistraat van het parket. Daar waar in België over het uitvaardigen van een (Europees) bevel tot aanhouding wordt beslist door een onderzoeksrechter, gebeurt dat in sommige landen door een magistraat van het openbaar ministerie. Daarvan zegt het Hof van Justitie dat dit niet altijd verenigbaar is met de vereisten van het Unierecht, namelijk wanneer er onvoldoende waarborgen zijn dat de betrokken parketmagistraat de beslissing volstrekt onafhankelijk kan nemen.

Deze arresten hebben uiteraard grote gevolgen voor alle lopende zaken waarin Belgische onderzoeksgerechten (en ook buitenlandse gerechtelijke autoriteiten)...
lees meer
{{title}} {{excerpt}} lees meer De herziening van gerechtelijke dwalingen vernieuwd Niets zo erg als een gerechtelijke dwaling. Een op een waar gebeurd verhaal gebaseerde serie zoals Making a murderer laat wellicht al niemand onberoerd, maar daarnaast zijn er ook af en toe berichten over (lang)gestraften wiens onschuld uiteindelijk moet worden vastgesteld, bijvoorbeeld op basis van dna-analyses op oude sporen. Het zou echter een illusie zijn te denken dat gerechtelijke dwalingen enkel een Amerikaans probleem vormen. Elke rechtstaat moet er immers rekening mee houden dat niemand onfeilbaar is, zodat ook een juridisch vastgestelde ‘waarheid’ feitelijk onjuist kan zijn.

In veel landen bestaat dan ook een speciale commissie die gelast wordt met het onderzoek naar klachten over gerechtelijke dwalingen. Voor het bestaan van...
lees meer
De duur van het strafproces Dit boek betreft het doctoraal proefschrift waarmee Joachim Meese in oktober 2005 promoveerde tot doctor in de Rechten aan de Universiteit Gent. Het omvat onder meer een zeer grondige bespreking van de verjaring van de strafvordering en de redelijke termijn in strafzaken en wordt algemeen beschouwd als een standaardwerk in de hedendaagse rechtsliteratuur. Het boek werd uitgegeven bij Larcier in februari 2006 en lag aan de wieg van een kentering in de Belgische rechtspraak inzake de overschrijding van de redelijke termijn tijdens het vooronderzoek. lees meer Het bewijs in strafzaken Dit verslagboek van de XLIste postuniversitaire cyclus Willy Delva besteedt aandacht aan procesefficiëntie in zijn verschillende aspecten en dit zowel in het civiele, penale als het publiek procesrecht. Het boek bevat onder meer een bijdrage van Joachim Meese over het bewijs in strafzaken. Daarin bespreekt hij de bewijslast en de bewijsmiddelen, het onrechtmatig verkregen bewijs, de bewijswaardering en de bewijsstandaard. Vooral aan het leerstuk van het onrechtmatig verkregen bewijs wordt veel aandacht besteed. lees meer