Gebrek aan grief over de schuld verhindert niet dat appelrechter ambtshalve de onschuld van de beklaagde kan vaststellen
20 NOVEMBER 2019
In twee belangrijke arresten van 20 november 2019 (nrs. 185/2019 en 189/2019) spreekt het Grondwettelijk Hof zich opnieuw uit over grievenstelsel. Deze arresten bouwen voort op een eerdere beslissing van 16 mei 2019 (zie daarover ons eerder bericht van die dag) waarin werd vastgesteld dat de onmogelijkheid voor de appelrechter om de onschuld vast te stellen omdat geen grief over de schuld werd ontwikkeld, ongrondwettig is wanneer die onschuld blijkt uit een nieuw element dat maar aan het licht is gekomen na het indienen van de grieven.
Thans wordt vastgesteld dat er ook sprake is van ongrondwettigheid in de mate dat de appelrechter de onschuld van de beklaagde niet ambtshalve zou kunnen vaststellen omdat geen grief werd ontwikkeld met betrekking tot de beslissing over de schuld (los van de vraag of dat laatste te wijten is aan een nog niet gekend gegeven).
Voor een goed begrip van deze arresten, is het belangrijk te wijzen op het onderscheid tussen de artikelen 204 en 210 van het Wetboek van strafvordering. De eerste bepaling betreft de verplichting voor de appellant om grieven te ontwikkelen, waarbij het uitgangspunt is dat de appelrechter enkel nog zal kunnen oordelen over de beslissingen waartegen een grief werd ontwikkeld. Op die manier kan het debat voor de appelrechter bv. beperkt worden tot de beslissing over de straftoemeting, in welk geval de schuldvraag dus niet meer aan de orde is. Artikel 210 voegt daar echter aan toe dat de appelrechter bepaalde grieven van openbare orde kan opwerpen (bv. wanneer hij vaststelt dat de feiten verjaard zijn of moeten geherkwalificeerd worden). Uit vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie blijkt evenwel dat van die mogelijkheid maar kan gebruik gemaakt worden binnen de grenzen van de saisine, zoals op zich reeds beperkt door de grieven. Met andere woorden: als geen grief werd ontwikkeld omtrent de beslissing over de schuld, dan kan een ambtshalve grief ook geen betrekking hebben op die beslissing en kan de schuld of onschuld van de beklaagde dus niet meer ter discussie staan. Tot heden kon dat na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 16 mei 2019 dus enkel in geval van een nieuw element, wat overigens ook al door het Hof van Cassatie werd aanvaard in een arrest van 29 mei 2019 (P.18.0636.F).
Met het eerste gegeven, namelijk dat het de beklaagde niet langer is toegestaan om in hoger beroep zijn schuld te betwisten wanneer hij bewust ervan heeft afgezien dat aspect van het vonnis te betwisten, heeft het Grondwettelijk Hof geen probleem. Het betreft volgens het Hof immers een ontvankelijkheidsvoorwaarde die niet leidt tot een overdreven vorm van formalisme (overweging B.11.2 van het arrest).
Met betrekking tot het tweede gegeven, stelt het Hof echter wel een ongrondwettigheid vast. Met name verduidelijkt het Hof dat hoewel de saisine van de appelrechter beperkt is tot de grieven, hij toch de mogelijkheid moet behouden om ambtshalve een middel van openbare orde op te werpen dat is afgeleid uit het gegeven dat de feiten geen misdrijf zijn, indien uit de feiten die bij hem aanhangig zijn gemaakt blijkt dat de beklaagde niet schuldig is (overweging B.14.4). Dat verbieden, zou immers het recht op hoger beroep al te zeer uithollen. Bovendien zou het strijdig zijn met de openbare orde dat een appelrechter niet mag vaststellen dat een beklaagde onschuldig is, terwijl het onderzoek van de feiten die bij hem aanhangig zijn gemaakt, leidt tot de vaststelling dat er geen schuld is. Wat volgt in beide arresten is duidelijke taal: “de appelrechter verhinderen om vast te stellen, op grond van de feiten die bij hem aanhangig zijn gemaakt, dat een beklaagde niet schuldig is, zou niet alleen hem verhinderen zijn rechtsprekende opdracht uit te oefenen in hoger beroep, in strafzaken, maar zou bovendien de kern aantasten van het recht op toegang tot een appelrechter in strafzaken”.
Uit deze – overigens geheel terechte – beslissingen volgt dat de appelrechter (zonder grief over de schuld) ambtshalve de onschuld van de beklaagde kan vaststellen, maar dat de beklaagde zelf geen grieven meer over de schuld kan ontwikkelen. De vraag is hoe dit praktisch zal worden ingevuld. De beklaagde kan immers op zich niet meer aanvoeren dat hij onschuldig is, maar heeft er wel belang bij de appelrechter te overtuigen om ambtshalve vast te stellen dat hij onschuldig is. Hij kan dus eigenlijk niet meer concluderen over de schuldvraag, maar onrechtstreeks toch weer wel wanneer het wordt ingekleed als vraag om toepassing te maken van artikel 210 van het Wetboek van strafvordering …